Simpele motiefjes en veel herhalingen zijn niet voorbehouden aan dancemuziek, maar Philip Glass schrijft ze tenminste voor echte instrumenten.

Avondconcert
Radio 4, 20.02-22.30 uur

Terwijl de pubers tijdens de Haagse Interscholaire hun muzikale en theatrale kunsten vertoonden in de lokalen, werd de bezoeker buiten verwelkomd door een dj. De elektronische klanken dreunden over het pleintje, met stuwende herhalingen en een bonkende beat. Het klonk als muziek uit een potje, de leek spreekt van dance, maar de kenner zal hebben gehoord of het dancemetal, us garage, hi-nrg, chill out of een van de vele andere subgenres betrof. De versterkers stonden net luid genoeg om praten onplezierig te maken. De jeugd werd er niet koud of warm van en kakelde monter door. Die is er kennelijk aan gewend dat een feestelijke gebeurtenis met dit soort muziek omlijst wordt. Zouden de dokters en advocaten van de toekomst later in het bejaardenhuis overvallen worden door gelukzalige nostalgie als de dance-hit ‘Animals’ van Martin Garrix door de gemeenschappelijke woonkamer schalt? Het kan bijna niet anders.  
Het belangrijkste motief van ‘Animals’ blijft genadeloos door het hoofd spoken, zoals te doen gebruikelijk bij dance. Maar er zit ook een leuke vondst in, want het liedje pendelt voortdurend tussen majeur en mineur zonder partij te kiezen. Zou Garrix dat expres hebben gedaan, of was het een toevallige vondst? Je hoeft tenslotte niet de hele plattegrond van de muziektheorie in je hoofd te hebben om een mooie route te vinden. Je kunt ook gewoon je neus achterna lopen. Hoe het ook zij, Garrix heeft de krachtige werking van het motief herkend en dat is een talent op zich.
Een klassiek geschoolde componist heeft zijn neus niet nodig voor zulke vondsten. Hij kan van tevoren bedenken om iets leuks met majeur en mineur te gaan doen. Maar net als Garrix moet hij wel steeds weer beslissen of de ingeslagen weg de juiste is. En soms kiest hij dan voor een liedje dat nog veel simpeler is dan het Animalsmotief. In The civil wars van Philip Glass, waarvan vanavond op Radio 4 een opname uit het Holland Festival te horen is, klinkt ongeveer halverwege enkele keren een motief dat de grenzen van de eenvoud tart. In een gelijkmatig tempo van iets minder dan een seconde per noot klinkt er: re re re re, mi mi re re, do do do do, do do do do. Het is een indrukwekkende prestatie dat Glass ermee weg komt zonder dat het publiek uit verveling gaat klieren met het pluche.
Glass componeerde The civil wars in 1984. Het duurt tachtig minuten, klinkt als een opera, maar is bij gebrek aan enscenering een soort vierdelige cantate. De tekst wordt deels gezongen (vooral in het Italiaans en Latijn) en deels gesproken (vooral in het Engels). De muziek bestaat uit eenvoudige motieven en vertrouwde begeleidingsfiguren die een geraffineerde lappendeken vormen van herhaalde patronen. Alles komt bekend voor, het dreigend grommen van het koper, de ijle tonen van de sopraan, een viertonig fluitmotief dat tientallen keren terugkomt voor het overgenomen wordt door de basklarinet. Maar Glass weet wat hij doet. Uit de staalkaart van muziekcliché’s kiest hij steeds een passende voortzetting. Ja, zo moet het verder, denk je dan achteraf. Heel soms plaagt hij een beetje. Zo eindigt het eerste deel net voor de beslissende slotklap, alsof iemand roept: hieperderpiep HOE...      

Een vergelijkbaar trucje gebruiken ze in dance als de beat een telletje overslaat. Eigenlijk is de The civil wars is een soort klassieke dance, maar dan met echte stemmen en instrumenten in plaats van elektronica. Dat inzicht kweekt begrip voor de liefhebbers van dance. Het kunstmatige geluid kun je lelijk vinden, maar ook lekker strak, en wie niet weet hoe instrumenten echt klinken mist ze ook niet.