Toen gitarist Pete Townshend 45 jaar geleden Tommy schreef, vermoedde hij niet dat zijn creatie meerdere levens zou gaan leiden.

Het uur van de wolf
Nederland 2, 23.25-0.20 uur

Het conceptalbum is niets anders dan de twintigste-eeuwse heruitvinding van wat al lang praktijk was in de klassieke muziek: een lange, doordachte compositie rond één onderwerp. Of het nu Verdi’s La traviata is, de Matthäuspassion van Bach, Serge Gainsbourgs Histoire de Melody Nelson of Misplaced childhood van Marillion, in lyrisch drama over de grote thema’s des levens zit muziek.

Aan het eind van de jaren zestig van de vorige eeuw was een conceptplaat een novum in rock-’n-roll. Dat bleek wel toen in december 1968 S.F. Sorrow van The Pretty Things uitkwam. Het opus, naar een verhaal van zanger Phil May, chroniqueert de Werdegang van het personage Sebastian F. Sorrow (‘…nobody knew what the “F” stood for, and nobody really cared’). En flopte cum laude. Deels lag dat aan label emi, dat het vroegwijze kindje aan z’n lot overliet. Niet snugger wanneer je een artistieke baanbreker in handen hebt die met overtuiging en Fingerspitzengefühl naar het nog vooral singles kopende publiek geloodst wil worden. Nog iets brak dit geweldige album op: zijn ongegeneerde mineurtoon. Middenin het bloemenkinderenbloeiseizoen kraste S.F. Sorrow – nomen est omen – op het hebt-elkander-lief-en-alles-komt-goed-schoolbord. Weliswaar vloeien de trippy riedeltjes volop, de algehele klankkleur is fatalistisch, geresigneerd, donker. En een jaar voordat Black Sabbath de heavy metal uitvonden, schroeiden The Pretty Things hier eventjes de protoheadbanger ‘Old man going’ in de vinylgroeven. Undergroundspul dus.

Bepaald anders verging het, vanaf halverwege 1969, de ambitieuze dubbelaar Tommy van The Who. Metaforisch verhaalt Pete Townshends rockopera van een knaap die, door een trauma doofstom en blind geworden, de wereld via trillingen waarneemt. Ook deze levensgeschiedenis is niet echt een dijenkletser (ingrediënten: pesterijen, sadisme, moord, kindermisbruik). De melodieën zijn echter uitbundiger, de energie springt in de gelaagde en toch puntige nummers welhaast op de luisteraar af.
En live knalde de band, spoedig door rockers allerwegen omarmd, helemaal. Daltrey steeg als microfoonlassoënde topstrot boven zichzelf uit. ‘Pinball wizard’ werd een hit. En, blimey!, daar stonden Townshend, Daltrey, John ‘The Ox’ Entwistle en de onnavolgbare Keith Moon ‘the Loon’ zomaar ineens op Woodstock. Tommy, kortom, explodeerde in schokgolven. The Who waren zowel een artistiek relevante rockband als amusementsindustriemelkkoe geworden. Spagaat en deining voorgeprogrammeerd.
Dat Townshend, die na een bad trip de acid-avonturen afzwoer, geheel conform de tijdgeest levensveranderende inspiratie had gevonden in de leer van een zwijgende Indiase goeroe, dat nam het nieuwverworven stadionpubliek amper waar. Dat de band tijdens de opnamen in de Londense ibc-studio’s ongeveer drie keer failliet was evenmin. Maar Tommy titatovenaarde lood om in goud en alles werd anders. Dit alles en nog veel meer passeert de revue in de documentaire Sensation – The Who’s Tommy (gb 2013, regie Martin R. Smith). Rockhistorie met ballen, koppie koppie en een goeie ouwe flipperkast.