Frans Bromet gaat met veroorzakers van dodelijke ongelukken terug naar de onheilsplek. Orthopedagoog Mary Mijnlieff reed als kleuter iemand dood.

2Doc: In één klap
NPO 2, 20.25-21.25 uur
 
Mary Mijnlieff: ‘Het was eind september 1965. Oostvoorne. Een prachtige nazomerdag. Ik ben van 14 augustus en had als zoveel kinderen voor mijn zesde verjaardag een fietsje gekregen. Dat had mijn vader op zijn werk laten opknappen. Ik vond het fantastisch en fietste de hele dag op de stoep door het dorp. Die dag speelde ik bij de achterburen met een vriendinnetje. Haar moeder ging boodschappen doen en ik dacht dat ze ijsjes ging kopen. Dus ik ging achter haar aan. Toen ze voor de tweede keer zei dat ik naar huis terug moest gaan, stak ik de straat over en belandde ik aan de linkerkant van de weg. Vanuit de tegengestelde rijrichting kwam een mevrouw op een hoge damesfiets aangereden. Haar voorwiel raakte mijn voorwiel waarna zij met haar hoofd op het asfalt klapte. Haar hoofd lag open en daar stroomde bloed uit. Mogelijk is ze nog door een auto geraakt. Geen fraai beeld voor een klein meisje. Meteen stonden er mensen omheen en ik dacht: wegwezen. Iemand vroeg nog: waar zijn je vader en moeder? Maar ik moest weg. Als een gek ben ik naar huis gerend. Mijn fietsje bleef liggen. Omdat ik zo geschrokken was plaste ik in mijn broek. Deed ik anders nooit meer. Mijn moeder zat in de tuin en toen ik daar aankwam, was ook de ziekenauto al te horen. Ze vroeg meteen of ik daar wat mee te maken had. Toen moest ik ja zeggen. Zij is direct naar de plek gegaan om haar verantwoordelijkheid te nemen. Ook werd mijn vader van zijn werk gebeld. Ik ben naar de zolder gevlucht. Na een tijdje riep mijn moeder dat ik naar beneden moest komen, omdat er politie was. Die wilde mij wat vragen. Mijn vader ging naar het ziekenhuis waar die vrouw lag. Krijtwit kwam hij weer thuis. Het was heel erg. Mijn ouders hebben geprobeerd contact te zoeken met haar familie, maar zij hielden dat af. Ze was 55 en wij kenden haar niet. Ze hoorde bij de autochtonen, wij waren import. De volgende dag moest ik gewoon, alleen, naar school. Mijn eigen juf was er niet, maar een vervangster. Die zei: “Mary kom eens voor de klas en vertel maar wat je hebt gedaan.” Daarna zei ze: “dat is heel, heel dom van je”. Dat was het laatste woord dat er over werd gezegd.’ 
‘Je bent getraumatiseerd en de manier waarop op een trauma wordt gereageerd bepaalt de ernst ervan. Het was verschrikkelijk hoe ze mij te kijk zette voor de klas. Gespannen en kwetsbaar ben je een prooi. Binnen een paar weken werd ik het pestslachtoffer. Ik zat ook pas net drie weken op school en had dus ook nog niet echt vriendinnen. Ik was nog een kleuter, niet echt schoolrijp, maar de toon was gezet. De volgende dag stond het in de krant. Ik zat in de keuken en hoor het mijn moeder nog zeggen: “nu staat het ook nog in de krant.” Ook wilde de politie weer met mij praten, maar dat wilde ik niet. Verstijfd en doodsbang stond ik tegen het raam. Mijn ouders hebben toen geregeld dat er een agent in burger kwam. Die heeft mij laten tekenen wat er gebeurd was. Daarbij kwam pas de rode auto tevoorschijn die ik op de plek van het ongeluk had gezien. In een flits, een rode sportauto. De bestuurder daarvan is ook verhoord en heeft altijd ontkend dat hij haar na de val geraakt had. Dat is nooit opgehelderd. Hij heeft ook nooit met mijn ouders gepraat. Na twee maanden in coma is ze overleden. Ze liet een zoon na. Weliswaar al ouder, maar dat een kind door mijn schuld geen mama meer zou hebben vond ik verschrikkelijk. Er is nooit contact geweest met de familie van het slachtoffer. Mijn ouders wilden dat wel, maar zij niet. We waren ook niet welkom bij de begrafenis. Mijn vader heeft het nooit over het ongeluk gehad. Hij vond het te erg om over te praten. Zo ging dat in die tijd. We praten er niet meer over, dan doet het ook geen pijn meer.
Mijn moeder zei dat ik niet had moeten weglopen.
Het pesten werd snel erger. Ik ging het op school heel slecht doen en kreeg later een onderwijzer die mij publiekelijk vernederde. Ik was het absolute pispaaltje en zeer gespannen. Elke dag stond ik op de gang en kreeg ik strafwerk. Op een dag werd ik in de hondenpoep geduwd en heel vaak werd er gescholden: “ongeluk, ongeluk.”
Na een tijdje ben ik naar een andere school gegaan. Daar ging het pesten gewoon door. Slaan, spugen alles wat je kunt bedenken. Motorisch was ik zwak, ik had een bril en was slecht in gym. Als ik het thuis tegen mijn moeder vertelde zei ze: “dat komt door het grote huis waar wij in wonen.” En ik zei: “het komt door het ongeluk.” Mijn broer en zussen hebben er ook last van gehad.
Ik hoopte op de middelbare school een nieuw leven te beginnen. Toen ik daar in de tweede week door de gang liep, siste een mij onbekende jongen “moordenaar, moordenaar” naar mij. Witheet ben ik naar huis gefietst. Sowieso fietste ik altijd alleen, omdat ik nooit met andere kinderen mee mocht. Mijn moeder heeft toen direct een de bel getrokken en van die jongen heb ik nooit last meer gehad. Ik weet niet wat ze gezegd heeft. Maar de toon was weer gezet en ik heb mij er ploeterend doorheen geslagen. Veel verdriet at ik weg, waardoor ik steeds dikker werd. Dat pesten maakt je kleiner en je gaat denken dat je niet deugt. Mijn moeder had een enorm schuldgevoel omdat ze vond dat ze beter op haar kleine dochtertje had moeten letten. Mijn jongere zusje hoorde pas voor het eerst over mijn ongeluk toen ze zeventien was, terwijl ze twee was toen het gebeurde. Nooit werd erover gesproken. Andere familie wist het ook niet.
Na de middelbare school wilde ik het onderwijs in. Eerst heb ik op een particuliere kleuterschool gewerkt en daarna op een gewone basisschool. Uiteindelijk werd ik schooldirecteur en kwam de klap. Ik werd opgenomen en raakte arbeidsongeschikt.
Daarna heb ik een nieuwe start gemaakt. Uit testen bleek dat ik een geschat IQ van 135 had, hoogbegaafd, en ben ik orthopedagogiek gaan studeren. Binnen twee jaar heb ik al mijn vakken gehaald. Mede dankzij EMDR-behadelingen, een traumatherapie ben ik weer opgeknapt. Na 42 jaar slaap ik zonder hulpmiddelen, ben heel veel afgevallen en heb ik een eigen praktijkje voor bijles en rouwverwerking voor kinderen.
Ik ken niemand die dit als kind is overkomen. Toch moeten die er wel zijn. Zeker in de sfeer van huiselijke ongelukken, maar dat zijn vaak familiegeheimen. In 1985 was ik een maand met fietsvakantie op IJsland. Op de laatste dag kon ik niet meer meefietsen. Dat lag aan de fiets, maar ik heb de hele dag gehuild. De reden: er gaat iets mis met een fiets. Zo diep zit het. Maar nu kan ik er mee omgaan. Wat we hier van kunnen leren? Dat er veel meer oog moet zijn voor trauma’s bij kinderen. Ook voor de omgeving. En dat er een uitweg is. Ik werd gezien als dader, maar was ook slachtoffer. Nu voel ik mij geen slachtoffer meer. Het was een ongeluk.’