De textielindustrie kwam in Twente vanaf 1850 tot grote bloei. Maar het was zwaar en slecht betaald werk.

De IJzeren Eeuw
NPO 2, 21.05-22.00 uur
Wie er nu rondkijkt kan zich niet goed voorstellen dat Enschede eind negentiende eeuw de grootste textielstad – op Manchester na – ter wereld was. Vanaf 1850 bracht de familie Van Heek, dankzij de stoommachine en goedkope arbeidskrachten, de textielindustrie in de arme en achtergestelde regio tot grote bloei. Tot die tijd vulden de keuterboeren hier hun povere en onzekere inkomen aan met handwerknijverheid aan huis; ze zaten op de boerderij soms tot achttien uur per dag achter een weefgetouw. Voor een baas werken, met vaste werktijden en een vast inkomen, bleek aantrekkelijker. Ook al was er naar moderne maatstaven sprake van loodzware werkomstandigheden en uitbuiting: hitte, vocht en lawaai, plus strafkorting of ontslag als je een fout maakte.
In de aflevering ‘Twente op stoom’ moet een experiment duidelijk maken hoe hels het er in de enorme fabriekshallen aan toeging. Gehuld in een mouwloos zweetshirt blijkt de presentator nauwelijks bestand tegen een uurtje zware fabrieksarbeid gepaard met hitte en teringherrie van 100 decibel. Van Heeks ploegbazen zouden hem meteen hebben weggestuurd!
De Twentse ondernemers heetten al snel textielbaronnen. Ze bezaten grote landgoederen en verstevigden hun positie als familiebedrijven door onderling te huwen (‘textiel trouwt textiel’). Maar ze hadden ook oog voor de noden van hun arbeiders en probeerden hun werk- en leefomstandigheden te verbeteren. Dat deden ze door allerlei voorzieningen in het leven te roepen, zoals ziekenfondsen, woonwijken en instellingen voor scholing, sport en recreatie.
Dit gebeurde heus niet alleen uit angst voor staking en oproer, wel uit welbegrepen eigenbelang. ‘Geen strijd, maar samenwerking’, zo luidde het motto van machinefabriek Stork. Een goede patroon lette niet alleen op de arbeidsvrede, maar maakte ook dat de arbeiders zich betrokken voelden bij hun werk. Intussen zagen die de rijkdom van de textielbazen wel veel sneller toenemen dan hun eigen schamele welvaart, met onrust, vakbonden en stakingen tot gevolg.
Aanvankelijk sloegen de werkgevers hard terug. Tijdens een staking in 1888 bij Scholten in Almelo – ‘hop hop hop, hang de rijke stinkerds op’ – trokken ze één lijn: werd ergens gestaakt, dan legden de bazen in alle andere fabrieken het werk ook stil, zodat álle arbeiders zonder geld zaten en de stakingskas meteen leeg was. Ook bij de staking van 1902, die zes maanden duurde en landelijk de aandacht trok, bleef Van Heek het hard spelen en kreeg het bedrijf de publieke opinie tegen zich. Het bedrijf ‘won’ weliswaar de staking, maar liep blijvende reputatieschade op.
In de uitzending vertelt de gewezen socialistische vakbondsleider George Poelman (95) hoe de verhoudingen in de textiel destijds lagen. Een knappe bijrol is weggelegd voor schrijver Jaap Scholten, telg uit de Stork-clan. Hij prijst zijn ondernemende voorouders en laat zich in stijl uit over de socialistische raddraaier Gerrit Bennink, die de Storken ‘geraffineerde uitzuigers’ beliefde te noemen en vanwege die schandelijke kwalificatie dan ook terecht tien dagen gevangenisstraf kreeg opgelegd.