Armine Stepanyan testte de 'kleurenblindheid' van jonge kinderen met een poppenexperiment op Haagse en Rotterdamse basisscholen.

Hoe kijken jonge kinderen aan tegen etnische verschillen? Het is een wijdverbreide mythe dat ze ‘kleurenblind’ zouden zijn. Kinderen zien verschil, en dat beïnvloedt hun kijk op anderen en op zichzelf. Sunny Bergman illustreert dit in haar documentaire Wit is ook een kleur met een experiment met poppen. Te kleinschalig om echt conclusies uit te trekken, benadrukt ze. Maar Armine Stepanyan deed iets dergelijks vorig jaar in het groot. Tijdens haar masterstudie Sociologie testte ze de reacties van 159 kinderen van tussen de vijf en elf jaar op Haagse en Rotterdamse basisscholen.

De eerste versie van het poppenexperiment is al in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw bedacht. Het Afro-Amerikaanse echtpaar Kenneth en Mamie Clark wilde onderzoeken hoe zwarte kinderen aankeken tegen etnische verschillen, in een tijd dat hun land nog rassenscheiding kende. De kinderen kregen de keus tussen een witte en een bruine babypop. Welke leek het meest op henzelf? Met welke wilden ze spelen? Welke vonden ze mooi, en welke lelijk? Veruit de meeste kinderen hadden meer positieve gevoelens voor de witte pop dan voor de pop met hun eigen kleur.

Precies de goede barbies

Stepanyan wilde kijken hoe dat in het Nederland van nu zat. ‘Ik wist: bij dit soort onderzoek kun je het verwijt krijgen dat je niet objectief bent,’ zegt ze. ‘Als onderzoeker bén je ook nooit objectief, maar je moet wel waardenvrij beginnen, en daarom heb ik er alles aan gedaan om het helemaal volgens de wetenschappelijke spelregels te doen. Een van mijn begeleiders, prof. Braster, zei: je doet het zo grondig dat dit eerder een promotieonderzoek is.’ Ze brengt binnenkort een boek uit over dit onderwerp.

Het was alleen al een hele klus om precies de goede poppen te vinden. Ieder kind moest drie barbies van zijn of haar eigen geslacht te zien krijgen. In alles identiek, op de kleur van hun huid, haar en ogen na: een blonde met blauwe ogen, een zwartharige met een lichte huid en een zwartharige met een bruine huid. Stepanyan: ‘Ik heb ze in de VS moeten bestellen, want hier verkocht geen enkele speelgoedwinkel donkere barbies. Daar zou geen vraag naar zijn. Dat was natuurlijk al een slecht teken.’ Achteraf vindt ze dat de zwartharige, witte poppen beter een tintje bruiner hadden kunnen zijn: ‘Nu waren ze zelfs een heel klein beetje lichter dan de blonde, en ik denk dat dat de resultaten heeft vertekend.’

Tijdens de dataverzameling liep ze meteen tegen problemen aan. ‘Een van de scholen in Rotterdam die in eerste instantie meedeed, trok zich na het zien van de poppen terug en verzocht me om dit gevoelige thema “met rust te laten”. Waarom? Volgens de directeur werd er recentelijk een kindje uitgesloten van een verjaardagsfeest vanwege haar huidskleur. Ik zei: hoe kunt u zo uw kop in het zand steken? En hoe kon ik dit, zeker na dit voorval, met "rust laten"?’

Lelijke pop

Het experiment van Stepanyan liet in grote lijnen hetzelfde zien als de oorspronkelijke proeven van de Clarks in de VS. Vooral de antwoorden van de kinderen op de vraag ‘Welke pop vind je lelijk?’ waren heel significant, zegt Stepanyan. 85 procent van de kinderen met een ‘Nederlands’ uiterlijk wees voor de donkergekleurde pop aan. Bij kinderen die er Turks of Marokkaans uitzagen was dat precies hetzelfde. Kinderen die zelf een Surinaams/Afrikaans uiterlijk hadden, kozen elk van de drie poppen ongeveer even vaak.

Wat zegt dat nu? ‘Als je een positief zelfbeeld hebt, zou je voor de pop van je eigen kleur kiezen, is de theoretische veronderstelling. Dat doen de blonde kinderen inderdaad, en de kinderen met een Turks/Marokkaans uiterlijk in mindere mate. Maar bij de “Afrikaanse” kinderen zie je dat dus niet. Hoe komt dat? Uit ander onderzoek weten we dat kinderen onbewust ervaren dat een witte huid de norm is in de samenleving. Dat zit overal in. Tekenfilms, boeken, televisie, reclames, ze zijn allemaal voorzien van subtiele boodschappen. Zelfs in taal en symboliek is er steeds de neiging om positieve aspecten te associëren met wit en negatieve aspecten met zwart.’

De kleintjes gaven onbevangen antwoord, zegt Stepanyan, ‘Die zagen het als een leuk spelletje. Maar oudere kinderen waren voorzichtig. Al vanaf een jaar of zeven, acht zijn ze zich heel erg bewust van de gevoeligheid van dit soort vragen. Ik stelde ze dan gerust, ik zei dat ik gewoon geïnteresseerd was in hun mening en dat er geen goede of foute antwoorden waren.’

Wat moeten we nu met deze uitkomsten? ‘Tja, dat is lastig. Er eerlijk en open over praten is waarschijnlijk het enige dat echt helpt. Maak kinderen bewust van het feit dat ze overal voorgespiegeld krijgen dat bepaalde groepen in hoger aanzien staan, en dat die boodschap niet deugt. Begin bij scholen, neem rolmodellen in dienst en praat vooral hierover. Maar voordat we dat kunnen doen moet we eerst bij onszelf onderzoeken en bewust worden van onze vooroordelen.’