Hugo Blom

Als ergens de mythe van de ­berooide kunstenaar met een vale deken om de schouders, bibberend bij een enkele kaarsvlam op een tochtige zolderkamer nog opgaat, is dat in de ­poëzie, zo stel ik me voor. Alleen in zijn gedichten kan hij niet wonen, dus meestal heeft de poëet er een betrekking bij, wat ook weer voor inspiratie kan zorgen, moeten we dan maar denken.

Ik weet ook niet of het doenlijk is om fulltime met poëzie bezig te zijn. Aan Wim Brands kan ik het helaas niet meer vragen, en op dit moment is er in het VPRO-gebouw even geen andere dichter voorhanden. Ze zijn redelijk dun gezaaid, dichters. Dat verklaart waarschijnlijk ook dat dichters vaak in hun eentje werken, en niet in grote groepen. Heel erg jammer, daarmee hebben de dichters zichzelf lelijk in de vingers gesneden – en ook het snijden doet echt pijn – want sponsor van de allergrootste (25.000 euro) poëzieprijs van Nederland, het VSB-fonds heeft daar de stekker uitgetrokken. Inderdaad, een weinig poëtische omschrijving, we willen niet altijd zacht voor elkander zijn.

De ­reden voor de stop is dat het fonds zich voortaan nog meer dan voorheen wil richten op projecten die ‘onderlinge verbindingen’ in de maatschappij bevorderen, en in dat nieuwe beleid zou ‘een prijs voor een bundel van een individu’ niet meer passen. Klare taal, nietwaar? Daar is geen dichter aan te pas gekomen.

Maar, omdat dichters ook mensen zijn, gelijk aan menigte mensen, zullen zij zich verenigen en de taal in haar schoonheid opzoeken, samen onderling verbonden bundels schrijven onder een nieuwe naam. Laat die naam zijn als een keten.