Hugo Blom

In 1994 kocht ik mijn eerste huis, en achteraf bezien was dat een soort marktplaats­transactie. Op een station was ik een oude schoolvriend tegengekomen die vertelde dat het huis waar hij woonde, verkocht zou worden. Achteloos zei ik dat dit misschien wel iets voor ons zou zijn. Ik was 25 en had zelfs nog nooit een wasmachine of een auto gekocht. Maar God is met de onbezonnenen geloof ik, of iets dergelijks, dus deden we twee weken later, na een bezichtiging zonder makelaars, een bod in guldens. Twee uur later werd er ­teruggebeld. Dat er iets bij moest. Dat iets was een bedrag waarvoor je omgerekend nu net een smartphone kunt kopen. Kortom, dikke pret. Voor het hypotheekadvies hadden wij Pim, die zinnen uitsprak die ik eigenlijk nooit helemaal goed heb begrepen, zoals ‘Daar kun je een aardige deur van
intrappen’. Maar wij trapten een deur in en profiteerden elf jaar later van de gekte waardoor we een nog grotere deur konden intrappen.

Na eindeloze, woonneutrale ­jaren in de Vinex verscheen ik onlangs als herintreder op het slagveld van de woningmarkt. Alsof er niets veranderd was. Ik zag een huis, bezichtigde zonder makelaar, deed een bod, klaar. Nu nog deuren intrappen met de hypotheekadviseur. Net als in 1994 kon ik kiezen uit slechts twee hypotheekvormen, die tienduizend andere zijn verdwenen na de bankencrisis. Pim was er niet meer. Wel een jonge vrouw die oorspronkelijk opgeleid was voor het hotelwezen. Ze vertelde iets over risicomanagement
en zei: ‘Daar zit ook een stukje overlijden in.’ Was er toch iets veranderd. Je kunt nu ook een beetje dood gaan.