Hugo Blom

Op de lagere school hadden wij meester B. Eentje van de oude stempel, om het aardig te zeggen. Hij stapte dagelijks de klas in op de grens van een hartaanval, was bij voorbaat woedend om alles wat nog te gebeuren stond, en schroomde niet hier en daar eens iemand, maar meestal R, aan een oor uit zijn bankje te trekken. We schrijven 1978, voor u denkt dat ik hier met een verhaal uit de negentiende eeuw aan kom zetten, maar arbeiderszelf­bestuur was bij ons op school nog niet aan de orde. Op een dag werden wij allemaal bij elkaar getrommeld en afgemarcheerd naar de gymzaal, daar stond iets feestelijks te gebeuren. Zoals zoveel, was ook de aanleiding voor deze viering volledig langs en door mij heen gegaan, maar alles zou spoedig duidelijk worden.

Wij vierden de verjaardag van meester B. Nu wil mij met de beste wil van de wereld niet te binnen schieten welk kroonjaar dit geweest is, maar ik gok met terugwerkende kracht op Abraham. Meester B sprak ons toe. Over zijn gezegende ­katholieke leven, met zoveel prachtige kinderen die allemaal keurige, oppassende burgers waren geworden – eentje werkte bij de slager, nadat hij jarenlang iedereen op school had gepest – en dat was allemaal niet alleen aan hem, meester B, te danken, maar ook aan moeder de vrouw.

Ik begreep er helemaal niets meer van, en later thuis informeerde ik bij mijn ouders of meester B met zijn moeder ­getrouwd was.

Het CPNB verzon een thema voor de Boekenweek 2019: De moeder, de vrouw. Meester B leeft niet meer, maar als er een hel is, heeft hij zich verkneukeld.