Toen de concentratiekampen van de nazi’s in het voorjaar van 1945 werden bevrijd, besloten de geallieerden wat ze daar aan onvoorstelbaars aantroffen nauwgezet te documenteren, als bewijs dat het echt had plaatsgevonden. In diverse pas bevrijde kampen maakten cameramensen van het Amerikaanse, Britse en Russische leger toen urenlang opnamen, die later tijdens de processen tegen oorlogsmisdadigers in Neurenberg als onweerlegbaar bewijs goed van pas kwamen.
Toen Britse soldaten op 15 april 1945 kz Bergen-Belsen ontdekten en daarover verslag uitbrachten, stuurde de Britse regering de filmexpert Sidney Bernstein om de situatie in ogenschouw te nemen. Bernstein gaf in Londen leiding aan een door de geallieerden opgerichte afdeling voor psychologische oorlogsvoering, die ook propagandafilms maakte. Nu kreeg hij de opdracht om uit het in Bergen-Belsen en elders geschoten ruwe materiaal een film te maken waar de Duitsers niet om heen zouden kunnen: German Concentration Camps Factual Survey.
Bernstein, als producent goed thuis in de filmwereld, benaderde vervolgens zijn vriend Alfred Hitchcock, die toen al een grote reputatie had. Zijn naam zou het project meteen het benodigde prestige kunnen verlenen. Ook Billy Wilder werd ingeschakeld, die als Joodse Oostenrijker naar Amerika was gevlucht voor de nazi’s en daar een loopbaan als filmregisseur was begonnen. Hij was ook soldaat en maakte propagandafilms voor het Amerikaanse leger. Wilder, wiens hele familie naar later bleek in de kampen was omgekomen, kwam naar Europa en stelde uit het materiaal dat door cameramensen van het leger in de kampen was geschoten een verkorte Amerikaanse versie samen: Death Mills.