Schrijf een verhaal vanuit het perspectief van je zoon. Hij is in de twintig inmiddels en heeft een rechtszaak tegen zijn ouders aangespannen. De aard, reden en omvang van deze zaak laat ik geheel aan jou. Wel wil ik benadrukken dat de rechtszaak geen grap is. Je zoon is zo boos op zijn ouders dat hij nog maar een uitweg ziet, een rechtszaak. Het verhaal speelt in de lente, er komt een tongzoen in voor en een van de personages stelt de vraag: ‘Wat zou in godsnaam een goed einde zijn?’
De opdracht van Arnon Grunberg:
De brief van Emma Curvers:
Hoi mama, met mij.
Ja, ik heb je mail gekregen. Ik zag ook de bijlage, je boek. Dat is een verbetering, normaal gesproken krijg ik in het voorjaar alleen je verjaardagsmail met felicitaties.
Kijk, je boeken heb ik lang links laten liggen. Ik laat boeken überhaupt links liggen. Zo moeilijk was dat trouwens niet, om jouw oeuvre te negeren, je werk is goddank nu ook weer zo belangrijk niet dat het eindigde op de leeslijst van de middelbare of besproken wordt in talkshows. En toen ik dit boek schuin las, want jouw werk laat zich op zijn best schuin lezen, heb ik me afgevraagd: wat zou in godsnaam een goed einde zijn? Aan dit geneuzel?
Schrijvers menen altijd maar dat ze zich mogen toe-eigenen wat ze om zich heen aantreffen. Nemen wat ze maar willen. Maar dat is een strijd met ongelijke wapens. Ik wil bijvoorbeeld niet schrijven. Al zou ik een roman over jou hebben willen schrijven, één waarin toevalligerwijs een rechtlijnige, kille moeder optreedt, dan zou ik genadeloos op de slushpile van de uitgeverijen eindigen, waar jouw werk, met alle respect, ook had moeten blijven. De familie van de schrijver moet zich troosten met dat woordje op de voorkant ‘roman’, om vervolgens in interviews te lezen dat de schrijver leegloopt over personages die toevalligerwijs wel gelijkenis vertonen met de werkelijkheid want ja, lezers vinden het toch fijner als zo’n boek in de realiteit is geworteld. Fantasie is eigenlijk minderwaardig. Genoeg fantasie om een fictieve zoon op te voeren heb je zo te zien ook al niet.
Ja, en dan zul jij zeggen: ook een boek over ruimtelama’s dat zich op Jupiter afspeelt, is geworteld in deze wereld: het gáát niet anders. Met alle respect: gezwatel, en als ik zeg ‘met alle respect’ bedoel ik uiteraard, ‘zonder enig respect’.
Tientallen columns heb je inmiddels over me gepend, maar de tijd dat ik me laat afschepen met een tientje per column, ligt achter ons. Ik ben geen tiener meer, geen tientje meer. Ik worstelde me door je boek, er kwam geen goed einde. Je hebt mijn eerste tongzoen gestolen. Het was erg genoeg dat ik zeventien jaar moest wachten op die zoen. Maar deze tongzoen kun je niet afkopen met een tientje. Ik, als burger, heb ook een wapen: het recht. Een rechtszaak aanspannen is eigenlijk vrij eenvoudig. Iedereen heeft recht op een dagje in de rechtszaal. Er worden voortdurend door burgers zinloze rechtszaken aangespannen.
Ik zie je daar. Ik zal verliezen, formeel gezien, roman, blabla, maar in werkelijkheid zul jij verliezen, want wie maakt het nou zo bont dat zijn kind een rechtszaak tegen hem aanspant? Het wordt een drama waar je nog jaren over zou kunnen schrijven, maar dat waag je vast niet.