Hoe gaan we om met wat niet staat geschreven? Is iets pas waar als het zwart op wit staat op papier? En in hoeverre kunnen we de geschiedenis herschrijven?

Op deze pagina vind je naast de podcast, een transcriptie, zodat je met of zonder de aflevering deze rustig door kan lezen.

5. Zwart op wit

Albertine Duin - van Lynden: Jessica, Peggy en Valika…

Maartje Duin: Precies.

Albertine: Ik had slapeloze nachten want ik dacht: hoe heten die nou? Peggy wist ik nog… dacht ik: Rebecca, Isabella… ik was het vergeten.

Maartje: Hoezo had je slapeloze nachten?

Albertine: Omdat ik het dan niet uit kan staan dat ik dat vergeten ben.

Maartje: Niet omdat je het spannend vindt?

Albertine: Neeeeeeh! Vind jij het spannend?

Maartje: Nou, een beetje.

Albertine: Ik ook een beetje.

Maartje: (lacht) Toch wel!

Ik vind het heel spannend. We zijn in Den Haag en zometeen gaat mijn moeder Peggy en Jessica ontmoeten. Ik hoop zo dat ze er niets onhandigs uit gaat flappen, en ik ben er nog niet helemaal gerust op.

Albertine: Dus dat mag ik nou niet meer vragen… Ik zou graag een lijst krijgen van wat ik niet moet vragen en niet moet zeggen.

Maartje: Het gaat niet om niet iets mogen. Het gaat gewoon om: als je nou weet dat mensen daar aanstoot aan nemen…

Albertine: Ik wil gewoon spontaan mijzelf kunnen zijn, ik ben één keer te ver gegaan in dit opzicht. Toen kreeg ik in het ziekenhuis, toen kreeg ik van de allerliefste man die ze kenden, ik weet niet waar die vandaan kwam...

Maartje: Maar Afrikaans uiterlijk?

Albertine: Ja, Afrikaans. En die kwam met een bak pepernoten kwam die aan mijn bed want het was 5 december toen ik geopereerd werd. En toen zei ik ‘Jeetje, ook nog een echte Zwarte Piet!’

Maartje: Oh nee.

Albertine: Ja, dat zei ik.

Maartje: Jezus…

Albertine: Ik heb m’n excuus aangeboden. Aan hem.

Maartje: Wat zei hij dan, hoe ging die?

Albertine: Niks. Hij bleef lachen en zei: nee, da’s helemaal niet erg.

Muziek

Deze keer in De Plantage Van Onze Voorouders: hoe gaan we om met wat niet staat geschreven?

Leo Balai: Het probleem is: veel materiaal is verloren gegaan hè.

Is iets pas waar als het zwart op wit staat op papier?

Maartje: Kijk Mam! Hier heeft ze getekend.

Albertine: Ja.

En in hoeverre kunnen we de geschiedenis herschrijven?

Peggy Bouva: Ik moet wel zeggen dat het me een heel goed gevoel geeft dat ze wel hebben gevochten.

Jessica Bouva: Maar zie je dat als vechten? 

Mijn naam is Maartje Duin, en dit is aflevering 5: Zwart op wit.

Peggy: Oh wacht even! Ik zie iets heel belangrijks!

Muziek

Wie waren de mensen die andere mensen niet als mensen zagen? Wie verscheepten Peggy’s voorouders van het ene naar het andere continent?

Leo: Geelvinck, Coymans, Bicker, Calkoen...

In zijn boek ‘Geschiedenis van de Amsterdamse slavenhandel’ noemt Leo Balai ze met naam en toenaam.

Leo: … allemaal familie?

Maartje: Voorvaderen, ja.

Hij is een historicus met pretoogjes, zelfs als het over dit onderwerp gaat.

Maartje: U noemt ze de boeven?

Leo: Ja ik noem ze boeven omdat ze zo meedogenloos waren. Met name die Coymans, die heeft heel veel verdiend aan de slavenhandel.

Slavenhandelaren, bewindhebbers van de West Indische Compagnie, regenten van de Sociëteit van Suriname: het is geen toeval, zegt Balai, dat zoveel van mijn voorouders in dezelfde business zaten.

Leo: Je had dan mensen die hier op de grachten woonden, die wilden geld verdienen. En die hadden een kleine, zouden we tegenwoordig kliek of clan noemen, waarbij een beperkt aantal families het voor het zeggen had. Er werd heel goed opgelet wie de huwelijkspartners waren, want dat was belangrijk: het geld mocht niet wegvloeien natuurlijk.

Balai neemt ons mee naar het begin van de Transatlantische slavenhandel, die in de 15e en 16e eeuw door de Portugezen en de Spanjaarden werd beheerst.

Leo: Nederland was er heel laat bij hè? 1621 is eigenlijk het kernmoment hè, de oprichting van de West Indische Compagnie. Toen besloten ze: we gaan Brazilië veroveren. Piet Hein werkte voor West Indische Compagnie en die heeft toen via die kaapvaart de zilvervloot overmeesterd, en gepakt en meegenomen.

Vanaf 1630 had Nederland een kolonie in Brazilië, compleet met plantages

Leo: …met zwarte slaven…

Tot die tijd beschouwden de protestantse Nederlanders slavernij als een zonde van de katholieken. Nu bleek het toch wel lucratief. En dus veroverden ze meteen een aantal slavenforten in West-Afrika. En daar kruisen de lijnen van mijn voorouders en die van Peggy elkaar voor het eerst.

Peggy: Ja, deze zocht ik eigenlijk,

Leo: O ja, West - Afrika eigenlijk hè.

Peggy: Ja, West Afrika inderdaad. Senegambia, Sierra Leone en Liberia.

Leo: Het loopt helemaal tot Angola. Tegenwoordig Angola.

Peggy: Ja klopt.

Leo: Kijk, je begint zoiets niet zomaar. Je kan niet zomaar een werelddeel instappen en zeggen: ik wil slaven kopen. Men deed zaken met machthebbers, met koningen, met vorsten. En voor wat hoort wat. Ze gaven ze soms wapens om andere volken daar te onderwerpen. En die partijen waren tegen elkaar opgewassen, hoor. Men denkt soms dat die Afrikanen een beetje stompzinnig waren en hun mensen lieten meenemen, maar dat was helemaal niet zo. Het waren verschillende volkeren die conflicten met elkaar hadden. Wie overwonnen werd, die werd als slaaf verkocht. Soms in het binnenland en soms aan de Europeanen. Wie het meest bood die kon die slaven kopen. En zo zat het systeem dus in elkaar.

Een belangrijk kenmerk van dat systeem: de tot slaaf gemaakten werden beroofd van hun identiteit.

Leo: Ik ben in stukken nooit namen tegengekomen, mensen kregen een nummer. Zoals mensen werden een pieza waren hè, één pieza de india was een slaaf die

maximaal 36 jaar oud was, helemaal gezond was, man was, etc. Het woord komt van de Spaanse slavenhouders, die zeiden pieza de india. En een volwaardige piez was 36 jaar oud, helemaal gezond, geen gebroken tanden, geen grijze haren etcetera, en daar vandaan werd de rest gekwalificeerd. Iemand van 15 jaar was een zoveelste pieza, een vrouw was een zoveelste pieza.

De ongelukkigen werden gebrandmerkt. Ze moesten soms maanden in kerkers wachten tot ze werden geboeid en ingescheept. Op zee bezweek een deel van hen aan ziektes, of soms honger. Sommigen kwamen in opstand en werden gedood, anderen sprongen zelf overboord. Zij die Suriname haalden, kregen weer een brandmerk en werden aan plantagehouders verkocht. Die gaven hun een nieuwe slavennaam. Zo ging het ook met de voorouders van Leo Balai.

Leo: Kijk, je moet proberen onderzoek te doen zonder al teveel emotie erbij, want anders kun je natuurlijk niet werken. Maar soms, toen ik mijn promotieonderzoek deed, kwam ik een stuk tegen, een opdracht tegen van de West Indische Compagnie, van hoe de verkoop van slaven op een correcte manier moest gebeuren. En dan staat er in die instructie: als je eenmaal, dus, een deal hebt met elkaar, dan moet je die met de palmslag wordt dan de koop gesloten. Dat is wat hier op veemarkten ook gebeurt hè. Handjeklap noemt men dat. En als je dat leest, dan heb je even een moeilijk moment, dat je denkt van: nou, hallo. Ja, dat is vervelend.

Ontmenselijking. Na jaren vorsen in archieven begrijpt de historicus nog steeds niet helemaal hoe dat werkt.

Leo: Ze moeten ze toch als mensen gezien hebben want die vrouwen werden verkracht. Dat doe je niet met een boomstam of zo.

En waarom de Europeanen per se zwárte mensen moesten hebben.

Leo: Europeanen heeft een geschiedenis van op een perfecte manier elkaar afslachten hè. Dat kan men in Europa perfect. Maar ondanks dat feit zijn ze...

Peggy: … niet gevangen genomen en verkocht.

Leo: Precies, is men nooit op het idee gekomen om ze tot slaaf te maken. Dat is gek. Men wilde per se zwarte mensen. Het is een moeilijke discussie hoor, het wordt al jaren gevoerd van: wat was er nou eerst? Het racisme of de slavernij? Ik denk zelf dat racisme voor een groot deel het gevolg is van die slavernij en slavenhandel, omdat men toen is gaan neerkijken op zwarte mensen en ze zag als goederen, als vee. En dan krijg je dat je mensen niet meer als mensen beschouwy.

Peggy wil van haar voorouders weer mensen maken. Ze wil hun oorspronkelijke namen weten, en het volk waartoe ze behoorden. Maar dat wordt lastig, waarschuwt Balai.

Leo: Het probleem is, veel materiaal is verloren gegaan hè.

Zelfs als we erachter komen waar in Afrika ze zijn ingescheept.

Leo: Het was ook de kracht van die transporteurs, dat ze op die schepen ook altijd mensen uit verschillende volkeren meenamen. Zodat er niet makkelijk opstanden konden ontstaan. Want mensen konden niet met elkaar communiceren, ze spraken elkaars talen niet, ze hadden soms ook al heel lang conflicten met elkaar. En dat was heel slim bedacht van de vervoerders....

Peggy: Wilt u daarmee zeggen dat één schip naar drie havens ging om slaven te kopen alvorens hij afmeerde naar bijvoorbeeld Suriname of Haïti?

Leo: Ja.

Hij raadt ons aan om dieper de archieven in te duiken.

Leo: We weten nu over welke plantage we het hebben hè, Tout Lui Faut. De eerste stap is dat je probeert na te gaan: vanaf wanneer heb je aanknopingspunten voor de familie Bouva. Wanneer ze voor het eerst…

Peggy: … om die lijnen te volgen.

Leo: … om die lijnen te volgen. 

Op zoek naar de oudste Bouva die we kunnen vinden.  

Muziek, straatgeluid, voetstappen

Albertine: Hier is het Vredespaleis.

Maartje: Ja, Herdenkingsmonument, zo… Ik denk die kant op...

En dus gaan we naar Den Haag, voor een stadswandeling en een bezoek aan het Nationaal Archief. Ik neem mijn moeder mee, in de hoop dat we ook antwoord vinden op een vraag die maar blijft terugkeren in onze gesprekken: wat wist onze voormoeder Antonia van slavernij, of wat had ze kunnen weten? In de sjieke Archipelbuurt hebben we met Peggy en Jessica in een café afgesproken. Mijn moeder ziet er iets eenvoudiger uit dan normaal.

Maartje: Heb je je ook gekleed op de gelegenheid?

Albertine: Ja.

Maartje:  Geen erfstukken. Dit heb je van de kringloopwinkel.

Albertine: Dit komt uit Tenerife.

Maartje: OK. Hahaha.

Ober: Ze zitten binnen, een stukje rechtdoor aan de linkerkant achterin.

Jessica & Peggy: Hallo, hallo.

Jessica: Ik ben Jessica, goedemiddag

Albertine: Hallo, ik ben Albertine. Hallo.

Begroetingen

Het ijs tussen de nichtjes en mijn moeder lijkt gelukkig snel gebroken. Peggy heeft familiefoto’s meegenomen die ze ons met trots laat zien.

Albertine: Oh wat leuk, je hebt huiswerk gedaan!

Peggy: Ja, ik heb huiswerk gedaan.

Albertine: Oh kijk, allemaal van die echte ouderwetse kiekjes.

Peggy: Dit is onze opa.

Albertine: Jeutje zeg. Ze kijkt vrolijk erbij.

Peggy: Ja, groot gezin. 

Even later arriveert ook Valika Smeulders.

Maartje: … onze gids voor vandaag.

Valika Smeulders: Hallo, ik ben Valika!

Zij is erfgoeddeskundige en als curator verbonden aan de slavernij tentoonstelling in het Rijksmuseum.

Valika: Ik hoop dat jullie allemaal goed gekleed zijn op wandelen, want het is best een gure wind.

Waar Balai ons over het begin van de slavernij in Amsterdam vertelde, neemt Valika ons mee naar het einde in Den Haag.

Valika: Dit is de Javastraat.

Maartje: We komen al in koloniale sferen.

Valika: Enigszins.

Naar halverwege de 19e eeuw, toen de afschaffing in zicht kwam.

Maartje: Oh, volgens mij wordt er verbouwd.

Valika: Staan we hier goed? OK. Dit is het huis waar jullie betbetovergrootmoeder woonde. En zij heette…

Maartje: Elisabeth Antonia van Der Heim.

Na de dood van haar man verhuisde Antonia - inmiddels op leeftijd - van Middelburg naar de hofstad. Ze trok in bij haar twee ongetrouwde dochters, en vijf man personeel.

Valika: Vijf bedienden voor drie vrouwen…

Albertine: Moet kunnen.

Valika: (lacht) En het huis is er groot genoeg voor.

Javastraat nummer 6 is een statig wit herenhuis met deuren en ramen van wel vijf meter hoog.

Maartje: Marmer...

Albertine: Mooi zeg.

Jessica: Ziet er mooi uit.

Onlangs werd het verkocht voor 1,6 miljoen.

Valika: Er zit waarschijnlijk een mooie grote tuin bij…

Albertine: Maar hier hield ze dan…

Ik houd even mijn hart vast als mijn moeder op de stoep van dit kapitale pand onze voormoeder begint te verontschuldigen.

Albertine: … 1/72e aandeel, zat hier een beetje chique thee te drinken met haar vriendinnen, in dit huis dus… En, ja, misschien deed haar man de financiën en ja, hadden ze gewoon geld. Dat ze dat helemaal niet wist.

Maar zelfs al wist ze wél wat er gebeurde, zegt Valika, dan nog was het moeilijk geweest om haar belangen op te zeggen. En voor haar ongetrouwde zussen, ook eigenaar van de plantage, helemaal.

Valika: Vrouwen in die tijd konden eigenlijk niet echt een onafhankelijk zelfstandig leven opbouwen. Je werd verzorgd door je vader, als je trouwde werd je verzorgd door je man. Maar als je niet trouwde, moest je toch een inkomen hebben. Maar je mocht niet gaan werken natuurlijk, zeker niet als je uit de gegoede klasse kwam. Vrouwen waren dan ook afhankelijk van dat soort inkomen als je aandelen in een plantage had. Als je dus nadenkt over hoeveel vrijheid heb je om je eigen keuzes te maken, dan hadden vrouwen extra belemmeringen eigenlijk.

Albertine: Maar die waren toch niet zo dat ze zelf dachten van: nu ga ik een aandeeltje plantage kopen?

Valika: Nee, dat kregen ze natuurlijk als erfenis van hun ouders.

Ik kijk naar mijn moeder en zwijg. In onze familie was mijn moeder de eerste generatie vrouwen die werkte, en de mijne de eerste die echt op eigen benen kon staan. Geld was er gewoon, daar stelde je geen vragen over, want God verhoede, dan was je een feministe. En toch, zelfs in de 19e eeuw stelden sommige vrouwen die vragen wel.

Valika: Als je je gaat afvragen: wat kon zij weten? Er waren dus in die tijd, dit is rond 1840, waren er vrouwen die zich inzetten voor het afschaffen van de slavernij.

Langzaam drong het tot Nederland door dat slavernij niet langer houdbaar was. Er waren veel opstanden op de plantages, en het kostte mankracht en geld om die te bestrijden. De Engelsen en Fransen waren al lang overstag, en het boek ‘De hut van oom Tom’ leidde ook in Nederland tot discussie. Het systeem moest afgeschaft, dat was duidelijk. Maar over het hoe en waarom werd men het niet eens.

Valika: Er waren mensen die vanuit de Franse Revolutie nog, vonden dat het om die redenen gestopt moest worden, van ‘vrijheid gelijkheid, broederschap’. Er waren mensen die vanuit hun Christelijk geloof vonden, dat is ook interessant: aanvankelijk met het Christendom in de hand werd slavernij verdedigd. Maar later toen eenmaal duidelijk werd dat de slavernij in de koloniën een hele wrede vorm van slavernij was, toen gingen mensen vanuit het geloof bepleiten dat het dus beëindigd moest worden. En al die mensen kwamen in aparte groepen bij elkaar, die hebben aparte petities geschreven en daar hoorden ook vrouwen bij. En bij vrouwen zie je dat ze zich verenigden in clubjes die bijvoorbeeld eh, kop en schotels gingen verkopen, die borduurwerkjes gingen verkopen. En met de winst die ze op die manier maakten, kochten ze mensen vrij, een voor een.

Maartje: Ze verkochten hier borduurwerk en dan ging in Suriname iemand mensen vrij kopen?

Valika: Ja.

Maartje: OK.

Valika: Ja.

De 19e eeuw wordt steeds ingewikkelder naarmate we er langer over praten. Het 17e eeuwse Amsterdam bestond nog uit redelijk eensgezinde boeven. Maar dik twee eeuwen later liepen hier in de Haagse elite allerlei belangen door elkaar. Ook Jessica valt het op.

Jessica: Die mensen die petities indienden en onderschreven, weten ze hoeveel van die mensen ook aandeelhouder waren?

Misschien, bedenk ik, was zelfs Antonia wel een anti-slavernij activiste. Valika zegt dat dat best had gekund.

Valika: Dat waren de mensen die de tijd en middelen hadden om zich bezig te houden met lezen en nadenken over wat zich elders in de wereld afspeelde.

Maar Peggy gaat er niet in mee.

Peggy: Maar tegelijkertijd zou het ook betekenen dat hun vermogen zou afnemen.

Albertine: Ja. Ze hadden er ook belang bij.

Peggy: In hoeverre zou je dan als plantage eigenaar of mede eigenaar je hard maken voor het vrijmaken van de tot slaaf gemaakten, als je weet dat bij een uiteindelijke compensatie je minder geld krijgt?

Valika: Ja, en misschien zou je dat borduren zo kunnen zien: een kleine vorm van bijdragen, die niet het systeem echt verandert, maar wel je geweten sust.

Peggy: Ja.

 

We lopen verder. Op de drukke Mauritskade raken Peggy en mijn moeder in een discussie die ik normaal gesproken met haar voer.

Albertine: … dat zelfs in een citaat…

Peggy: Dat ik het niet uitspreek?

Albertine: Ja! Ja.

Het gaat over het n-woord, dat Peggy zelfs niet uitspreekt als ze voorleest uit een historische tekst.

Peggy: Want dat woord bevestigt naar mijn gevoel dat er geen geschiedenis is. Maar we hebben wel geschiedenis, we zijn Afrikanen. Dus eigenlijk had daar Afrikaan moeten staan. Als ik het n-woord uit zou spreken, dan zou ik erkennen dat ik geen wortels heb. Maar dat weiger ik te erkennen, dus vandaar dat ik dat woord niet uitspreek.

Albertine: Maar ik snap het niet. Ik snap het niet.

Peggy: En het heeft ook een hele negatieve lading.

Albertine: Ja, gekregen.

Peggy: Nee, nee. Heeft u wel eens van een N-land gehoord? Bestaat dat? Het refereert aan mensen die ontworteld zijn. Die niet weten waar ze vandaan komen. En dat weiger ik te erkennen.

Albertine: OK, interessant.

Peggy: Begrijpt u het?

Albertine: Ja. Ja, ik begrijp het.

We komen aan bij het Nationaal Archief, pal naast het Centraal Station. Dit is het geheugen van Nederland, met 137 kilometer aan documenten. Als het goed is, liggen hier de antwoorden op onze vragen.

Maartje: Dit zijn dus de archieven die ik heb laten uitzoeken door Okke ten Hove, hij is archivaris…

Waar kwam de familie Bouva vandaan, en hun naam? Hoe leefden ze op de plantage? En wat wist onze voormoeder Antonia daarvan? We beginnen met een vraag die werd gesteld op mijn neven- en nichtenavond.

Neef 1: Hoe zat dat met die aandelen? Zat dat in een mandje, in een pakketje?

Neef 2: Ja, trackers, haha.

Een ‘mandje’ met zoveel verschillende aandelen dat de eigenaar de herkomst ervan niet kent...

Peggy: Oh, kijk die zegel…

… zou het zoiets zijn geweest? Uit een kartonnen doos verschijnt een dik pak 19e eeuwse notariële aktes.

Peggy: Ik zie hier weer iets van van der Heim.

Albertine: ‘Dit is mijn testament… van wie is dat testament?

Maartje: ‘Wij ondergetekenden,’ en dat zijn dus al die van der Heimen, ‘allen de erfgenamen van wijlen de edelgeboren Susanna Arnoldina van der Hoeven, in leven grondeigenaresse…’

Antonia en haar zussen, zien we, erfden hun bezit van een kinderloze tante, die het op haar beurt weer van een ander had geërfd. Ze bezat dus geen aandeel, met een bank ertussen, maar echt een deel van de plantage.

Maartje: ‘...en overleden de buitenplaats Bijdorp, onder Voorschoten.’ Daar hebben ze het van geërfd.

Albertine: Oh… die bestaat nog. Dat ligt daar aan het water.

Maartje: OK.

Uiteindelijk leidt het spoor naar de Fransman die de plantage in Suriname rond 1700 stichtte. Maar dat is geen familie meer van ons.

Maartje: Wij kunnen niet zeggen dat wij van die planters afstammen.

Naast deze akte ligt een document dat tot in de kantlijn is volgekrabbeld met handtekeningen in zwarte inkt.

Maartje: ‘...tegemoetkoming ter zake van de opheffing der slavernij in de kolonie Suriname. Voor ons aandeel in de eigendom van de bovengenoemde plantage... zich aanwezige of daartoe toebehoorende slaven, daarvoor kwijting te geven…’

Antonia kreeg van de overheid 383 gulden ter compensatie voor de inkomstenderving als gevolg van de afschaffing van de slavernij.

Maartje: ‘Aldus opgemaakt te ‘s Gravenhage…’

Een klein bedrag op de totale 12 miljoen die de eigenaren kregen.

Maartje: ‘...april des jaar 1863…’

Maar dan had ze het dus ook makkelijk kunnen laten liggen. En dat deed ze niet. Ze reisde vanuit haar woonplaats, toen nog Middelburg, naar de notaris in Den Haag. Per diligence - postkoets - of zeilschip, misschien een stukje per trein; ze moet dagen onderweg zijn geweest voor deze handtekening.

Maartje: Kijk mam. Hier heeft ze getekend.

Albertine: Ja. Nou, dan heeft ze het geweten.

Hier ligt het bewijs, zwart op wit. Mijn voormoeder wist dat ze mensen bezat. Maar wat zeggen de archieven over die mensen?

Peggy: Al die namen hè… Darius, Contant, Abraham Chocolaad

Valika: Ja, dat is een naam die je vaker ziet

Dit zijn de borderellen. De lijsten met namen van de mensen die in 1863 werden vrijgemaakt.

Valika: En deze dan: Lakei.

Tijdens onze eerste ontmoeting bekeek ik met Jessica de gedigitaliseerde versie. Maar het is toch anders om hier de originelen met krulletters te zien.

Peggy: Oh, kijk eens, en beroepen staan er ook bij! Ik zou het heel bijzonder vinden als we erachter komen dat bijvoorbeeld de voorouders van Bouva dat daar ook een timmerman bijvoorbeeld tussen zat. Want mijn opa, onze opa was timmerman en dan denk je van goh, waar zou hij die eh…

Albertine: Nou, bij Jan, of bij Albert, zie je ‘t? ‘Leert timmeren’, en hier, Jan is een timmerman. Nou, dat kun je misschien uitzoeken.

Peggy: En hier ook weer namen, Willemijntje. Serie, kijk, Serie was 25, en zij was… veldmeid.

De vrijheid van Jan en Serie was relatief, want na 1863 volgde het staatstoezicht: een periode van tien jaar waarin zij plantage-arbeid moesten verrichten tegen een schamel loon. Wel was de tijd van lijfstraffen nu officieel voorbij.

Peggy: ‘Afgestraft op het piket ter justitie in de kolonie Suriname, gedurende de maand april 1857. Tout Lui Faut plantage Louis, Andries, Lakies...  Halsstarrige weigering om des nachts arbeid te verrichten.’

Jessica: En wat was de straf dan? Dat staat er naast.

Peggy: ‘Getal slagen…’

Maartje: 30 slagen voor die halsstarrige weigering

Jessica: En er staat hier ‘de gewone zweep’, wat is dan de ongewone zweep?

Maartje: Waar staat dat?

Jessica: Hier, de straf van slagen van de zweep, bij artikel 17 en 30.

Peggy: Wauw. ‘Zonder verlof aan de stad gekomen: Adriaan, Gerrit, George, Premier, Darius, Zondag, Hendrik, Constant en Francis.’

Jessica: ‘Zes dagen opsluiting in het Fort Zeelandia’. ‘Acht dagen.’

Peggy: Ik moet wel zeggen dat het me een heel goed gevoel geeft dat ze wel hebben gevochten.

Albertine: (lacht)

Peggy: Ja, want dat zou ik ook doen in die tijd. Ik zou heel rebels zijn.

Jessica: Maar zie je dat als vechten?

Peggy: Nou eh…

Jessica: Dat je naar de stad gaat zonder toestemming daarvoor?

Peggy: Nee, maar ik bedoel van kijk hier: halsstarrige weigering, ja, dat is misschien een bepaalde trots van: ik weiger om voor jou te werken.

Albertine: Gewoon een grote bek hebben tegen de baas.

Peggy: Ja… Ja, dat zou ik ook wel zijn denk ik in die tijd.

Wonderlijk, denk ik, hoe Peggy aan deze ellende nog een strijdbare draai weet te geven.

Peggy: Ja, het is natuurlijk wel heftig om te lezen welke...

Maar ja, ook hier moeten we het met de archieven doen. En die vertellen maar een deel van het verhaal. Want opstanden werden niet altijd opgetekend door de koloniale macht. Opeens zie ik ons, vier vrouwen, over de documenten gebogen staan. Mijn moeder, die begrip heeft voor haar theedrinkende betovergrootmoeder. Peggy, die rebellen van haar voorouders maakt. Jessica, half zwart, half wit, die oog heeft voor de tegenstrijdigheden. En ik? Ik denk terug aan mijn tante Willemien, voor mij een feministe, die gekweld door schuldgevoel als zendelinge boete ging doen. Voor elk van ons is het een archief een spiegel. We zijn op zoek naar onze voorouders, maar we zien vooral onszelf.

Peggy: Maar hier staan ook geen leef… ja of wel? Nee, hier staan geen leeftijden bij hè...

Ondertussen komen we steeds dichter bij de oudst vermelde Bouva. Het spoor dat we moesten volgen volgens historicus Leo Balai.

Maartje: Kijk, dan staat zij hier.

Peggy: Als eerst.

Maartje: Ja, bij de meisjes.

Jessica: O ja, want daar staat jongens, en oh dus die anderen waren mannen en vrouwen. En dit zijn de jongens, dus kinderen.

In een volkstelling van 1811 staat Willemijntje vermeld als creoolse. Een zwart meisje, dat in 1796 in de kolonie geboren moet zijn.

Jessica: OK, dus Willemijntje is wel in Suriname geboren?

Maartje: Ja.

Haar moeder staat vermeld als onbekend, en ook haar vader komt niet voor in de stukken. Wanneer zijn zij naar Suriname gekomen, en vanwaar in Afrika kwamen ze? Die vraag blijft vooral bij Peggy hangen.

Peggy: Ik vind het wel heel jammer dat we eigenlijk dan niet kunnen zien wie dan  haar ouders weer waren.

Voor dit moment had Leo Balai ons gewaarschuwd: ook bij zijn voorouders liep het geschreven spoor ergens dood.

Leo: Ik zou niet weten uit welk deel van Afrika mijn ouders vandaan komen.

Zelf had hij een theorie om om te gaan met dat grote ‘niet weten’.

Leo: West-Indiërs zijn geen Afrikanen.

Het was zijn persoonlijke opvatting, zei hij voorzichtig. Peggy luisterde beleefd.

Leo: We moeten nooit vergeten, vind ik, dat er voorouders zijn geweest die verkocht zijn door slavenhandelaars in Afrika. Maar als je teveel focust op: ik kom uit Afrika, dan vergeet je makkelijk dat je na 400 jaar slavernij... is er in Zuid - Amerika, de West-Indiërs, dat is toch een nieuwe cultuur geworden.

Moet Peggy de vraag waar haar voorouders vandaan komen dan maar opgeven? En de plantage als startpunt nemen van haar familiegeschiedenis?

Maartje: Deze zijn van 1857 tot ‘59...

Terwijl wij alweer naar andere papieren staan te kijken, tuurt zij nog naar het scherm van het microfiche apparaat.

Peggy: Oh, wacht even..! Ik zie iets heel belangrijks… Kijk ’s hier naar die achternaam.

Maartje: Bouffaré…

Peggy: Ja, zie je dat?

Valika: Oh…

Maartje: Directeur.

Peggy: Ja. Waarschijnlijk is de achternaam Bouva wel degelijk afgeleid van de directeur van de plantage. Zie je dat? Ik denk ik ga even verder…. en ik zie dit ineens.

Maartje: Is het dus toch Boeva.

Jessica: Ja. Dat we niets voor niets toch naar die naam zo luisteren.

Peggy: Nou wij noemen ons zelf Bouva!

Jessica: Precies.

Dit is een vondst. We zijn een stukje dichterbij de oorsprong van de naam Bouva.

Peggy: Ja, het liefst heb je natuurlijk je Afrikaanse naam, maar goed.

De vraag die Jessica zo graag beantwoord zag.

Jessica: Wat een ontdekking!

Albertine: Ja!

Maar tegelijk roept het bij haar een andere vraag op.

Jessica: Vraag je je dan ook niet af of het niet alleen de naam is, maar ook het DNA?

Een ongemakkelijke vraag, die haar nicht vrij snel pareert.

Peggy: Als ik naar Oma Matje kijk en naar opa, dan denk ik niet dat daar Europees bloed… denk ik niet.

Dan schiet Peggy opeens iets te binnen.

Peggy: Tante Joyce had mij dus een keer zoiets verteld, van die achternaam.

Wacht even. Tante Joyce heeft dit al verteld?

Maartje: En wat had ze erover verteld dan?

Peggy: Nou, zij vertelde mij inderdaad die achternaam afgeleid was van een eigenaar. Maar dat was dus niet van een eigenaar, maar van een toezichthouder.

Maartje: Directeur stond er hè.

Peggy: Een directeur ja.

Ik sta even te klapperen met mijn oren. Was dit verhaal in de familie al bekend? Tante Joyce woont in Suriname, Peggy had het al eens over haar gehad. Het is de tante van de familieverhalen. Verhalen die van generatie op generatie werden doorverteld en die kennelijk zó ver teruggaan, tot begin negentiende eeuw. Hoe kan het dan dat Jessica ze niet kent, en dat Peggy ze was vergeten?

Peggy: Maar ik had nooit documenten gezien die dat verhaal onderbouwden, dus voor mij het bleef een verhaal.

OK. Peggy wil meer dan iets van horen zeggen. Ze wil tastbare documenten zien van wat er is gebeurd. Harde bewijzen.

Maartje: Nou, misschien is er wel meer…

Peggy: Van die directeur. Misschien zijn er wel documenten waar zijn naam, misschien heeft ie wel verslagen...

We lopen het archief uit en ik denk terug aan mijn gesprek met Karin Amatmoekrim.

Karin: Dat is een heel tragisch deel natuurlijk, dat het andere perspectief niet is vastgelegd omdat dat niet kon of niet mocht. Terwijl de geschiedenis van de zwarte Surinamers en de  bruine Surinamers is vaak een orale geschiedenis. En in de loop van de tijd is natuurlijk de waarde die wij hechten aan het geschreven is natuurlijk veel groter dan aan het orale.

Ze voegde er een soort opdracht aan toe voor ons als samenleving.

Peggy’s oom Kenneth: Op een gegeven moment komt er een generatie, en ik denk dat dat wij die generatie zijn, moeten die twee manieren van geschiedschrijving geïntegreerd worden.

Peggy: Even kijken, hoor.

Welke verhalen leven er nog meer in de familie? Wat is er overgeleverd uit de tijd van de slavernij? Het is duidelijk: voor de plantage van onze voorouders moeten we naar Suriname. Peggy en ik, en misschien wil mijn moeder ook wel mee. Haar spontaniteit lijken de Bouva’s in elk geval te waarderen.

Peggy: Als u mij dan een Tikkie stuurt…

Peggy biedt haar een lift naar Rotterdam aan.

Albertine: Nee joh, ik heb toch al zo’n schuldgevoel, dus ik betaal een taxi.

(gelach)

Maartje: OK, goede reis!

Volgende keer in De Plantage Van Onze Voorouders: het Surinaamse zwijgen

Peggy’s tante Diana: Je hoort over slavernij, en soms word je boos op witte mensen, want ze hebben je voorouders geslagen en zo. Maar je betrekt je familie eigenlijk niet zo direct erbij.

Pijnlijkheden die blijven.

Oom Kenneth: Ik denk er ook niet altijd over na, maar ik voel toch soms die zwepen, hoe de slaven geslagen werden toen.

En welke informatie heeft de stilte overleefd?

Peggy’s tante Joyce: Philina was een oude vrouw, laat me dat verhaaltje even zeggen.

Je hoort het in aflevering 6

Maartje: Vertrouw nooit een witte. Ook al is-ie aardig...

Peggy: Ja, logisch, dat is toch logisch?

Maartje: Ja, ja, ja…

Peggy: Ik vind het niet gek, vind jij het wel gek?

Maartje: Ehm nee, maar ehm…

 

De Plantage Van Onze Voorouders is een Prospektor / VPRO productie voor NPO Radio 1 van mij, Maartje Duin, in samenwerking met Peggy Bouva. De podcast werd gemaakt onder de bezielende leiding van Eefje Blankevoort en met steun van het NPO Fonds en het Fonds voor Journalistieke Projecten Matchingsfonds Gedeeld Cultureel Erfgoed. De prachtige muziek die je hoorde is van Rory Ronde en projectleider is Laura Verduijn. Mixage Wederik de Backer, advies Emma Lesuis en Laura Stek. Met dank aan Pieter Bol, John Sang - Ajang en met name Okke ’archieftijger’ ten Hove. Dankzij zijn monnikenwerk kwamen wij dichterbij Philida Willemijntje Bouva en Antonia van Lynden van der Heim. Carmen Fernald verzorgt het randprogramma want we praten graag met je na. Kijk op vpro.nl/plantage. Als je wilt dat meer mensen deze podcast horen geef hem dan een recensie op Itunes. Dat helpt echt. Dankjewel.