industriepolitiek: maar hoe dan?

Industriepolitiek is terug van weggeweest. Maar wat houdt het in en hoeveel willen we ervan?

Tekst Daan Kuys  Beeld Fien Leeflang & Nova van Campen

Het was ooit het toverwoord: de kenniseconomie. Alle industrie kon wel weg uit Nederland. Ergens anders in de wereld konden ze toch sneller en goedkoper bouwen. Totdat pandemieën en autocratische leiders de wereld ineens een stuk instabieler maakten.

Toen pas begon het tot ons door te dringen dat grote afhankelijkheid van Rusland, China en eigenlijk ook de Verenigde Staten geopolitiek gezien nogal suboptimaal is. Neem de scheepsbouw, schepen zijn een nogal cruciaal onderdeel voor de samenleving, want je hebt ze nodig voor:

  • de handel;
  • het beveiligen van de handel;
  • het aanleggen van windparken op zee;
  • het aanleggen en onderhouden van internetkabels in zee;
  • het versterken van de dijken bij rivieren en de kust;
  • militaire veiligheid;

Toch is heel Europa nog maar goed voor 4 procent van alle nieuwbouworders van schepen. In 1980 was dat nog 45 procent van alle nieuwbouworders. Het overgrote deel van de schepen wordt tegenwoordig in Azië gemaakt.

Wat ook in Azië wordt gemaakt: biomedische scanapparatuur voor grenscontroles op vliegvelden. Het Chinese technologiebedrijf Nuctech won eerder een aanbesteding waardoor ze de beveiliging en bagagechecks op het vliegveld in Straatsburg mochten verzorgen. Dat is het vliegveld waar eurocommissarissen, ambtenaren en europarlementariërs regelmatig langskomen en hun laptops door de scanner laten gaan. Nuctech won de aanbesteding omdat ze het goedkoopst waren, met dank aan subsidie van de Chinese overheid.

welke dingen gaan we helpen?

Niet zo gek dus dat Nederland en Europa weer ‘industriepolitiek’ willen gaan bedrijven. Dat wil zeggen: sommige dingen die fysiek gemaakt worden in Europa of Nederland, zoals boten of scanapparatuur, helpen met politieke steun. Dat kan geld zijn, maar bijvoorbeeld ook een garantie voor een afzetmarkt. De vraag is nu: welke dingen we helpen we wel, en welke dingen niet?

Over die vraag breken economen, politicologen en politici zich sinds enkele jaren het hoofd. Want moeten we sectoren alleen helpen als het gaat om nationale of Europese veiligheid en geopolitieke belangen? Of willen we ook slimme economische keuzes maken? Keuzes over waar Nederland op een slimme en duurzame manier haar brood mee kan verdienen de komende dertig jaar.

nationale veiligheid

Als het om Nederlandse geopolitiek gaat ligt één sector in elk geval voor de hand om te steunen: de halfgeleiderindustrie. Dan gaat het niet alleen over computerchipmachinemaker ASML, maar ook over bedrijven als NXP, Besi, en de technische universiteiten Delft en Eindhoven. Nederland heeft een unieke positie omdat ASML als enige ter wereld bepaalde chipmachines kan maken die hoogwaardige chips produceren voor onder andere laptops, auto’s, smartphones en allerlei professionele apparatuur.

Om die positie te behouden zou Nederland binnen Europa veel meer een leidersrol moeten vervullen, zo adviseerde een belangrijk rapport, onder onder leiding van Bert Koenders, oud-minister van Buitenlandse Zaken en hoogleraar geopolitiek in Leiden. Niet alleen moet Europa zelf computerchips gaan produceren, waar nu vooral op wordt ingezet, maar vooral moet er blijvend worden geïnvesteerd in innovatie en onderzoek om de unieke kennispositie op het gebied van computerchipsproductie te behouden.

Een tweede ‘ding’ dat Europa als geostrategische prioriteit beschouwt is waterstof. Dat moet gaan dienen als duurzame grondstof voor industrieën zoals staalfabrieken, en als duurzame brandstof voor zwaar wegtransport, scheep- en luchtvaart. Een wereldwijde waterstofhandel, ook belangrijk om minder afhankelijk te worden van Russisch en Azerbeidzjaans gas, moet nog op gang komen, maar Nederland heeft daarvoor een gunstige uitgangspositie. Zo is er op de Noordzee veel ruimte voor zonne- en windparken om de elektriciteit op te wekken waarmee duurzame waterstof kan worden gemaakt. 

Toch zal een deel van de waterstof voor Europa uit landen moeten komen met veel zon, zoals Marokko of Saudi-Arabië. De Rotterdamse haven leent zich goed voor het distribueren van die waterstof over Europa. Ook hier zou Nederland veel meer een leidende rol moeten spelen, betoogt het rapport.

brood op de plank

Naast geopolitieke veiligheidsoverwegingen zou Nederland sectoren ook kunnen helpen omdat leiders een visie hebben over waar het naartoe moet met het land de komende jaren. Met welk (maak)werk willen we ons brood verdienen? In dat geval is het interessant om te kijken naar de sterke economische posities die Nederland verder al heeft:

  • Het medische en farmaceutische ecosysteem rondom Leiden
  • De voedingsmiddelenindustrie en het bijbehorende food valley-kenniscentrum in Wageningen
  • Watermanagement en baggerwerken (Nederland huisvest met Boskalis en Van Oord twee van de grootste baggerbedrijven ter wereld)
  • De chemische industrie in Rotterdam/Rijnmond, Limburg en Zeeland
  • Een grote staalfabriek in IJmuiden
  • Een creatieve industrie, met befaamde ontwerp-opleidingen in onder andere Eindhoven, en Delft waar volop oplossingen worden bedacht voor huidige problemen

Een groot deel van de uitdaging lijkt hier te zitten in de verduurzaming van deze sectoren. Dan kun je denken aan als eerste land goedkoop staal kunnen maken met groene waterstof, of vooroplopen in de eiwittransitie door producten als kweekvlees en zeewieren verder te ontwikkelen.

op naar een regenboogeconomie

Toch waarschuwen verschillende economen voor de gevaren van industriepolitiek. Veel economen en beleidsmakers komen uit een tijd waarin de vrije markt zo’n beetje de oplossing voor alles was en de overheid zich vooral ‘neutraal’ en faciliterend moest opstellen. Industriepolitiek is voor hen nogal een omslag. 

Zij zien gevaren zoals oneerlijke concurrentie, onnodige subsidie-uitgaven en juist een vermindering van efficiëntie en innovatiekracht door een gebrek aan marktwerking. Ook wordt gewaarschuwd voor een ieder-voor-zich-klimaat waarin grote landen zoals Frankrijk en Duitsland hun eigen bedrijven voortrekken ten koste van andere bedrijven. Zo verbood Frankrijk Canadese investeringen in de Franse supermarktketen Carrefour, onder het mom van ‘voedselsoevereiniteit’.

Bovendien is iedereen het er wel over eens: de wereldeconomie is inmiddels te veel vervlochten om dat nog terug te kunnen draaien. Volledig ontstrengelen, onafhankelijk worden, dat zal nooit gaan. Daarom is het in elk geval zaak om meer diversiteit aan te brengen bij de leveranciers van cruciale producten. Dus én zelf energie produceren op de Noordzee, én energie importeren uit verschillende zonnige landen. Daarnaast geldt: als andere grootmachten net zo afhankelijk zijn van ónze moeilijk te maken producten, zoals bij ASML, zal dat helpen om de machtsbalans in evenwicht te houden.