Libische PR via Westerse intellectuelen

Westerse intellectuelen en opinieleiders, onder wie Thomas Friedman, Francis Fukuyama, Richard Perle en Benjamin Barber, werden betaald door het Amerikaanse consultancy bedrijf de Monitor Group om het beeld van Libië en leider Khadafi op te krikken. Voor Tegenlichtkijkers wellicht een bekend rijtje namen.

In de slipstream van het nieuws over de burgeroorlog in Libië wordt ook steeds meer bericht over de periode daarvoor: hoe Libië en Khadafi na jaren op de lijst met gevaarlijke vijanden opeens een acceptabele bondgenoot werd voor het Westen. De Libische dictator Khadafi die in 1969 aan de macht kwam, en het in eigen land nooit te nauw nam met de mensenrechten, wordt in verband gebracht met onder andere de aanslag op het PanAm vliegtuig boven het Schotse Lockerbie, de IRA en de bomaanslag op discotheek La Belle in Berlijn in 1986; Reagan noemde hem 'the mad dog from the Middle East'.

In 2003 en 2004 bood Libië de nabestaanden van Lockerbie en andere aanslagen een hoge schadevergoeding, al nam het nog steeds niet expliciet de verantwoordelijkheid op zich. Wellicht bang dat zijn land hetzelfde lot tegemoet ging als Irak, kondigde Khadafi in 2003 aan te stoppen met het maken van massavernietigingswapens en zijn nucleaire programma. De sancties tegen Libië (die sinds 1992 van kracht waren) werden opgeheven en in 2004 bezocht Tony Blair als eerste Westerse leider het land. Khadafi, Blair en Bush vonden na de aanslagen van 9/11 een gemeenschappelijke vijand: Al Qaeda. Ondertussen veranderde er voor de burgers van Libië niets.

Deze ommezwaai kwam niet alleen tot stand met handige (olie)deals voor alle partijen, maar ging ook via ‘soft power’: een consultancygroep uit Boston die was opgericht door een aantal Harvard-hoogleraren, The Monitor Group, sloot in 2006 een contract om voor drie miljoen dollar per jaar plus onkosten het ‘profiel van Libië en Muammar Khadafi te verbeteren’.

Op Politico en Mother Jones is te lezen hoe The Monitor Group Westerse opinieleiders uitnodigde en betaalde om het beeld van Libië en zijn leider in het Westen gunstig bij te stellen. Een aantal van die intellectuelen bezocht het land of sprak met de leider of zijn zoon Saif al Islam Khadaffi (die aan de London School of Economics studeerde en het ‘verlichte gezicht’ van het land werd). Vervolgens publiceerden ze artikelen in gezaghebbende kranten en bladen als The Washington Post of spraken direct met politieke leiders als Dick Cheney, vice-president onder Bush. In een intern document dat is gelekt door een Libische oppositiegroep is ook te lezen hoe de Monitor Group een ‘ongoing dialogue’ met de media had, waarna een opsomming volgt van lange artikelen en uitzendingen waarop de PR van het bedrijf was losgelaten (o.a. New York Times, CNN, 60 Minutes, Financial Times en The Economist). Het lobby-werk werd niet aangegeven bij het Amerikaanse Ministerie van Justitie, wat wettelijk verplicht is in de VS.

Van de intellectuelen die door de Monitor Group werden benaderd en betaald is een flink aantal ook in Tegenlicht aan het woord geweest, zowel voor- als nadat de Monitor Group hen had ‘geronseld’.* Geen van deze uitzendingen ging overigens over Libië.

Benjamin Barber ('Jihad vs. McWorld', Diogenes 1996; 'De Berg' en 'De tempel' (DNW 2002) en 'De nieuwe ondernemer en de hyperconsument)

Francis Fukuyama (In gesprek met ..)
Fareed Zakaria (Na de democratie; Turkije. Het dilemma van de democratie en Democratie voor beginnners)
Anthony Giddens (DNW 1998 'Overlevingshandboek voor de Nieuwe Wereld') 
Richard Perle (De Israëllobby)
Hernando de Soto (Het ei van De Soto)
Lee Kuan Yew (Singapore Inc.)
Thomas Friedman (Energy War)

Benjamin Barber schreef in een reactie over zijn band met de Monitor Group dat de uitnodiging aan hem werd voorgesteld alsof het erom ging Westerse democratische waarden in Libië te verspreiden, eerder dan Libië aan het Westen te verkopen.

Bekijk hier een interview dat BBC Newsnight had met Barber nadat die ontslag had genomen als bestuurslid van de Saif Qaddafi International Foundation:

* De redactie van Tegenlicht was niet op de hoogte van het werk van de Monitor Group en de banden die deze geïnterviewden met het bedrijf hadden.

afleveringen met de betreffende sprekers