‘Die bank heeft overal A-ratings, een risicoloze investering,’ hoorde Ron Grassi enkele jaren geleden van zijn beleggingsadviseur. Grassi, gepensioneerd advocaat, was overtuigd en kocht veertigduizend dollar in aandelen. Jammer genoeg betrof het Lehman Brothers, één van de eerste banken die door de Amerikaanse hypotheekcrisis de diepte in stortte.

Ron Grassi (70) verloor al zijn investeringen. Hij was woedend, in eerste instantie op de bank zelf. Toen besefte hij echter dat het juist de rating agencies waren die blaam troffen: zij hadden geen van allen geanticipeerd op Lehman’s val en de bank consistent hoge ratings toegekend – tot en met de dag van het faillissement. Daarom besloot hij kort na zijn verlies om de drie invloedrijkste bureau’s Fitch, Moody’s en S&P’s voor de rechter te dagen wegens misleiding. 'Ze hadden zo’n tijdbom moeten opmerken.'

Zinloos

In zijn strijd treft Grassi waardige tegenstanders. Niet minder dan negen advocaten vertegenwoordigen de drie kredietbeoordelaars, die naar verluidt een fortuin aan proceskosten betalen.
Volgens commentatoren is Grassi’s strijd een zinloze: een vergelijkbare aanklacht in 1996 resulteerde in een succesvol beroep van het gedaagde S&P’s op het Eerste Amendement – het Amerikaanse equivalent van de vrijheid van meningsuiting. Ook meer recente aanklachten tegen kredietbeoordelaars worden zonder uitzondering afgewezen dan wel opgegeven.
Toch vindt de media het prachtig. Behalve ‘the little guy taking on the Man,’ is Grassi’s juridische aanval ook onderdeel van een groter vraagstuk: waarom luisteren we toch naar die rating agencies, als zij zonder consequenties matig werk kunnen afleveren?