De poëzie van de Amerikaan John Ashbery bestaat uit een roesverwekkende stroom van beelden en stemmen. ‘Hij voert ons naar dat woelige en amorfe gebied waar de gedachte nog gevormd moet worden.’

Hoe duidelijk een boodschap ook is, als we niet weten wie haar verkondigt wordt ze diffuus. Precies dat gebeurt in de poëzie van de Amerikaanse dichter John Ashbery. Ze bulkt van de glasheldere zinnen die door een gebrek aan context toch lastig te begrijpen zijn. Ashbery (1927) geldt als een van de belangrijkste Amerikaanse dichters, hij is ook een van de moeilijkste.
Bernlef, die samen met Peter Nijmeijer een belangrijke hand heeft gehad in de introductie van Ashbery in Nederland, beschreef onder meer in het essay Leven als vorm (uit de bundel Ontroeringen) zijn worsteling met Ashbery’s werk: ‘Ik zocht in zijn gedichten iets wat er niet in zat. Een vorm en een inhoud. Een kern. Een onderliggend idee die de uitwaaierende gedichten met elkaar verbond. Maar dat was er allemaal niet. Het leek wel alsof de gedichten onder het lezen vervluchtigden, alsof de ene regel de andere ophief, zodat er aan het slot niets overbleef dan de vage notie iets gelezen te hebben dat vooral intrigeerde door zijn ongrijpbaarheid. […] Ik moest ophouden met zoeken, dan zou ik het vanzelf vinden; niet wat ik zocht, maar iets anders.’ In Ashbery’s poëzie bestaan minstens twee bewegingen die aan elkaar tegengesteld zijn. Aan de ene kant is er het dwingende ritme van een constante stroom beelden en stemmen. Die stuwende puls wekt niet alleen de suggestie dat de gedichten in een roes geschreven zijn, ze wekt die roes ook bij de lezer op. Die over elkaar buitelende beelden, de kakofonie van stemmen; het werkt hypnotiserend. Vroeger of later willen we echter ook weten wat ze betekenen. We lezen de zinnen nog eens terug, maar ze blijven ogenschijnlijk willekeurig en zijn bovendien voorzien van een codeslot met verwijzingen naar populaire of juist obscure films en kunstwerken, en met citaten die evengoed van een vergeten achttiende-eeuwse dichter als uit een onbenullig tijdschrift afkomstig kunnen zijn.
Als antwoord op de overvloed aan beelden en stemmen, op de voortrazende tijd, streeft Ashbery in zijn poëzie het principe van gelijktijdigheid na. Er gebeurt in een leven van alles en veelal op hetzelfde moment. In Ashbery’s gedichten is dat niet anders.

Dat gebrek aan betekenis in een ons bekende vorm is misschien meer een gevolg dan een doel. Wat Ashbery doet, is verschillende werelden mengen. Niet per se om de lezer in de war te brengen, maar om een soort verhevigde realiteit tot stand te brengen. Denken is ordenen, en soms lukt het om de chaos van alledag tot een gedachte om te vormen. Vaak slagen we daar echter helemaal niet in en blijven we zitten met fl arden en schimmen die op de een of andere manier indruk op ons maakten en ons zijn bijgebleven. Ashbery voert ons naar dat woelige en amorfe gebied waar de gedachte nog gevormd moet worden. Een gebied waar herinneringen, fantasieën, dromen, verlangens, mijmeringen, dagelijkse beslommeringen en wat al niet meer hun plaats opeisen.

Ashbery mag dan in de eerste plaats dichter zijn, zeker in zijn jonge jaren heeft hij zich ook aan andere genres gewijd. Hij heeft verschillende toneelstukken geschreven en heeft ook als kunstcriticus gewerkt. Het theater en de beeldende kunst hebben beide hun sporen nagelaten in Ashbery’s poëzie. Dat hij in zijn gedichten dikwijls verschillende stemmen opvoert, is een duidelijk theatraal procedé dat in poëzie echter vervreemdend werkt omdat de lezer de personages niet kan zien of horen en daarom zelden weet wie er aan het woord is. Soortgelijke vervreemdende effecten ontleende Ashbery aan de beeldende kunst, met name aan het kubisme en het surrealisme. Een van Ashbery’s grootste successen is het lange gedicht ‘Zelfportret in een bolronde spiegel’. Het dankt zijn titel aan het gelijknamige schilderij van de zestiende-eeuwse Italiaanse kunstenaar Parmigianino. Door de speciale spiegel is Parmigianino’s hand opmerkelijk groot in vergelijking met de rest van het lichaam. Ashbery probeert in zijn gedicht eenzelfde soort vertekening in het perspectief te bewerkstelligen.

Dat ‘om te beschermen wat zij aanprijst’ is in betrekking tot Ashbery’s werk een wezenlijke zin. Zijn poëzie zit eivol met persoonlijke details en bevat tal van autobiografi sche elementen. Het zijn er alleen zo veel en ze zijn doorgaans dermate gecodeerd dat de ervaring van de lezer precies tegengesteld is; de paradox is dat Ashbery’s poëzie zo vol van het persoonlijke is dat zij onpersoonlijk overkomt. Dat komt ook omdat Ashbery een ingenieus spel met de persoonsvormen speelt. Valt de ik-figuur samen met Ashbery of niet? Wordt met de jij wellicht ook Ashbery aangesproken of juist de lezer of geen van beiden? En wie heeft Ashbery op het oog als hij het heeft over wij? Wie van Ashbery’s poëzie wil genieten, moet accepteren dat hij veel niet begrijpt en dat een vertrouwde logica in dit geval weinig houvast biedt. Ashbery is per definitie grillig. Hij kiest vaak een andere vorm, heeft gedichten van enkele regels en van honderden pagina’s geschreven. Sonnetten, prozagedichten, collages, vertalingen, van alles vindt zijn weg in zijn oeuvre. Hij is een gretige en expansieve dichter, weinig lijkt voor hem veilig. Zijn werk intrigeert velen, zoals het ook velen irriteert. Ashbery’s gedichten confronteren op een zachtaardige manier met het eigen tekort. Het zijn dikwijls geestige gedichten die, hoeveel stemmen er ook uit mogen opklinken, altijd onmiskenbaar Ashbery zijn.

De gebruikte vertalingen zijn van Bernlef en Peter Nijmeijer uit De Man dril op de slagboom, een keuze uit zijn gedichten 1956-1994.


  • 'Two things rather than one'
    De wereld van John Ashbery

    Donderdag 13 juni, 21.30-23.00 uur

Op 25 mei jl. was Jan Baeke, dichter en programmeur van Poetry International, bij VPRO Boeken te gast om te praten over de eigenzinnige en experimentele poëzie van John Ashbery.