Bij de Maand van de Geschiedenis hoort een essay waarin een prominente auteur de discussie over het thema van de maand aanzwengelt. Dit jaar is het thema: geluk. Herman Pleij, emeritus hoogleraar Nederlandse letterkunde, schreef het essay Geluk!? Van hemelse gave tot hebbeding.

Het is een betrokken zomerdag, met windvlagen en buien. Herman Pleij zit aan het raam, buiten is Artis. In een huizenhoge kooi staan opgesloten ooievaars stil te wachten in de regen. Toeristen met kleine kinderen trekken sprintjes over de natte klinkers.

En dan praten over geluk.

'Als je wil kan ik dit best verbinden aan geluk,' besluit Pleij. 'Ik ben een kleine jongen, een jaar of zeven. Het is 1950 en mijn ouders nemen me vanuit Hilversum mee naar Artis. Dat was een diep geluksgevoel hoor, bij het knaapje. Een van de toppunten van het jaar.'

Het is geen eenvoudig gespreksonderwerp. Wie een beetje onderhoudend voor de dag wil komen, vertelt een verhaal waarin van alles misging, waarin het noodlot toesloeg. Een verhaal vertellen over hoe gelukkig men is, of erger nog: was, is de kortste weg naar ongemakkelijke stilte.

'Kijk, het jongetje van zeven of acht is zich er niet van bewust dat hij gelukkig is. Hij heeft een leuke dag, hij voelt zich uitgelaten, hij heeft zich erop verheugd. Terugkijkend constateer je dan: ik was gelukkig. Maar dat is een constructie achteraf.’

Geluk is een herinnering?

'Je kan achteraf geluk creëren. Als je op vakantie bent geweest, bijvoorbeeld. Je hebt het leuk gehad, maar er waren ook die onvermijdelijke vervelende momenten. Wat ga je dan doen? Je gaat de mooie momenten sublimeren. Wat waren we toen even gelukkig, zeg je dan tegen elkaar.'

Hij begint te grinniken.

Herman Pleij.

'In de Middeleeuwen is ook echt iets gebeurd. Toen zijn we het geluk kwijtgeraakt om het vervolgens te heroveren.'

Herman Pleij

'Er hoorde bij Artis ook altijd de onvermijdelijke ezel. Je klom via een krukje op z’n rug en dan werd er een foto van je gemaakt. Ik weet dat ik dat ontzettend linke soep vond. Maar ik weet nog dat ik absoluut niet wilde dat iemand zou weten dat ik daar bang voor was. En als ik weer op de grond stond, was ik heel erg opgelucht dat dat goed was afgelopen. En het is precies dat opgeluchte gevoel dat ik achteraf gebruik, en omzet in geluk.'

Hij laat even een stilte vallen. 'Die foto heb ik nog,' zegt hij dan.

Herman Pleij heeft voor z’n essay over geluk voor het eerst van z’n leven kennisgenomen van de glossy’s en masterclasses die zich op het geluk hebben gestort. En hij kwam al gauw tot de conclusie dat het een onhandelbaar begrip geworden is. 'Het spat,' schrijft hij, 'alle kanten op, hoereert met de reclame en laat zich inpakken als betaalbare attractie.'

Pleij heeft een essay geschreven met veel Middeleeuwen erin, want dat is tenslotte z’n vak. 'In de Middeleeuwen is ook echt iets gebeurd,' zegt Pleij. 'Toen zijn we het geluk kwijtgeraakt om het vervolgens te heroveren.'

'Alle godsdiensten die ontstaan zijn rond de Middellandse Zee vertellen dat we geschapen zijn in een toestand van paradijselijk geluk. Maar we hebben iets overtreden, en we zijn eruit geflikkerd, of van de Olympus gegooid. In het hiernamaals kan, als je voldoet aan de voorwaarden, het gelukhersteld worden. Dat is de geluksdefinitie, en daarop kwam in de Middeleeuwen een reactie op gang. We probeerden het terug te krijgen in het leven zelf.'

De operatie Herstel Geluk op Aarde kwam aan het eind van de Middeleeuwen op gang. Alle menselijke activiteiten en aandriften die door de appel van de kennis van goed en kwaad verdacht waren geworden, zoals arbeid, wetenschap, overdaad en vooral seks, bleken misschien toch zo beroerd nog niet te zijn. Maar daarmee begon het getob van stervelingen die proberen voor zichzelf of voor anderen het geluk op aarde te organiseren. Want de grillige weg naar het aardse geluk blijkt, om het heel kort samen te vatten, op z’n best een omweg naar kleine teleurstellingen en op z'n slechtst een afdaling naar de vervolgingen en bloedbaden van de guillotine en de goelag.

'Mijn geluk, dat is iets dat ik niet kan sturen, niet kan ontwikkelen. Dat is iets dat me overkomt. Het is genade.'

Herman Pleij

Het is nog harder gaan regenen. Een van de ooievaars schudt zich uit, strekt een poot en vouwt de veren weer samen. Het gesprek over geluk dreigt vast te lopen in vergeefsheid en tijdloosheid.

'Kijk,' zegt Pleij, 'in de Middeleeuwen hebben we het geluk verspeeld en hervonden, maar uiteindelijk opper ik in m’n essay: zitten we nu niet heel erg ingewikkeld te doen terwijl het eigenlijk gaat over een terminologie probleem? De bladen en cursussen en masterclasses die ons voorhouden hoe gelukkig we zijn of kunnen worden, hebben die het niet over iets heel anders? Over welbevinden? Over hoe we ons goed kunnen voelen? Volgens mij is geluk iets anders, iets heel gewoons en persoonlijks.'

En hij vertelt hoe hij in Italië, bij het krieken van de dag, getuige was van een dichte zwerm eendagsvliegen die gezamenlijk opwolkten en patronen maakten tegen de ochtendhemel. En hoe hem dat even diep gelukkig maakte. En als hij ze naast elkaar zet: het uitgelaten jongetje dat naar Artis ging, de student die Hermans las en zichzelf daarin verloor, en de schrijver nu die opgaat in het groots Italiaanse tafereel, dan kan hij alleen maar constateren dat het geluk een aandoening is van iemand die door een samenloop van omstandigheden even wordt opgenomen in iets groters en alles op z’n plaats valt.

'Welbevinden kan je bevorderen,' concludeert Pleij, 'maar geluk … mijn geluk, dat is iets dat ik niet kan sturen, niet kan ontwikkelen. Dat is iets dat me overkomt. Het is genade.'

En buiten is het warempel opgehouden met regenen. De klinkers glanzen in de zon. De opgesloten ooievaars slaan hun vleugels uit. Vergeefs natuurlijk.

Geluk!? Van hemelse gave tot hebbeding is een uitgave van de CPNB, in oktober voor 3,50 euro verkrijgbaar in de boekhandel.