VPRO's Kerstverhalen 2014

‘Nee,’ zei mijn vader. ‘Wij zouden je nooit tegenhouden.’ Maartje Wortel bijt het spits af en schreef het eerste VPRO Kerstverhaal van 2014.

Aan tafel


We reden over het eiland. Het was heel mistig en er was bijna niemand op de weg. Mijn moeder zei: ‘Als je liever bij een vriendinnetje had willen zijn, had je dat moeten zeggen. Wij houden je niet tegen.’

‘Nee,’ zei mijn vader. ‘Wij zouden je nooit tegenhouden.’

Mijn broer zat naast me op de achterbank. Hij deed een computerspelletje op de gameboy. Eigenlijk mochten we geen gameboy van mijn vader en moeder, maar mijn broer had gezegd: ‘Jullie zeggen altijd dat we zelf mogen beslissen wat we willen. En ik wil een gameboy.’

Ik herinner me dat mijn vader en moeder er ruzie over hebben gemaakt. De gameboy is er toch gekomen nadat mijn moeder zei: ‘Laten we geen ruziemaken, ruzie is niet goed.’

Mijn vader reed hard. Aan de rechterkant was de zee, links van ons lag het bos, oneindig en groot en donker. Na een tijdje rijden sloegen we af, het bos in. Via een drassig landweggetje reden we naar een open plek waar een beige caravan stond.

‘We zijn er, jongens,’ zei mijn vader. We bleven allemaal zwijgend in de auto zitten.

‘Uitstappen,’ zei hij.

In de caravan was alleen een bed waar we op konden zitten, op een rij, dicht naast elkaar.
‘Zo doen ze dat in Afrika ook,’ zei mijn moeder. ‘Naast elkaar. En niemand haalt het ooit in zijn hoofd om er maar naar te verlangen alleen te zijn. ‘

‘Maar als jullie het liever bij een vriendinnetje hadden gevierd… ‘ zei mijn vader. ‘Dat had gekund… Wij geven niets om de feestdagen.’

Hij knipte een lichtje aan en wreef in zijn handen. ‘Kinderen moet je vrijlaten, maar je moet ze ook laten zien wat de mogelijkheden zijn,’ zei hij, terwijl hij een fles wijn opende.
‘Later zullen jullie je dit soort dingen herinneren,’ zei mijn moeder.

Ik wist al dat je je later alleen stomme dingen zou herinneren en dat je zou zeggen dat het mooi was,  vroeger, met je ouders, gewoon om te laten zien dat jouw leven anders was dan dat van een ander. Bij vriendinnetjes was ik nooit welkom. Zij moesten aan tafel zitten met een grote familie, die dronken en aten en lachten en spelletjes deden. Mijn vriendinnetjes zeiden dat het verschrikkelijk was; dat ze moesten blijven zitten tot iedereen het eten op had en dat het een eeuwigheid duurde. Wíj zaten in een caravan. ‘Een beetje wind in je kop; de zee zien,’ zei mijn vader. ‘De mensen zijn vergeten dat ze vrij zijn. Juist nu.’

Ik keek de caravan rond, mijn broer zat dicht tegen me aan. Ik wist dat we morgen, op eerste kerstdag knakworsten zouden eten die we bij het tankstation zouden halen. Mijn vader zou spelen dat hij vergeten was dat het kerst was, dat de winkels dicht waren. Mijn moeder zou roepen: ‘Laten we langs het tankstation rijden.’ We aten dan koude worsten uit blik. ‘Dat komt het dichtst in de buurt van het oorspronkelijke verhaal,’ zei mijn moeder. Mijn vader en moeder vonden zichzelf heel bijzonder, ik wist dat ze dachten dat mijn broer en ik deze dagen zouden koesteren, maar alles wat ik wilde was een lange gedekte tafel, een gewone familie, ieder jaar hetzelfde, geen herinneringen.