Wilfried de Jong herinnert zich een zorgeloze vakantie in Frankrijk. 'Ik hoopte op een bruine rug, zwemmen in een rivier en verkering.'

Mijn vader was een groothandelaar in diepvriesproducten. Hij wist hoe je dozen met bevroren spinazie zonder ruimteverlies moest opstapelen en daarom vulde hij traditiegetrouw de achterbak van zijn bmw 2000 als we op vakantie gingen. Er kon geen bolletje kousen meer bij.
Het zou kunnen dat wij, de kinderen, verantwoordelijk zijn geweest voor het slordige spannen van het zeil over de imperiaal op het dak. De autogordel was achterin niet verplicht en de raampjes gingen handmatig open. We reden weg uit de Secretariestraat in Rotterdam, op weg naar Frankrijk waar we een paar weken op een camping zouden staan met onze bungalowtent. 

Ik hoopte op een bruine rug, zwemmen in een rivier en verkering.
We maakten een tussenstop langs de rijksweg. De thee smaakte naar het plastic van de meegenomen bekers. Het lange haar zat me niet in de weg, al zag ik vaak maar een deel van de omgeving. Ik werd blij van Nederlandse nummerborden op parkeerplaatsen. Een Nederlander liet je nooit in de steek: ze wisselden guldens voor francs en gaven ongevraagd reistips. 

Ik was bang voor het missen van de juiste afslag op de Périphérique. We kwamen langs de Eiffeltoren. Op de achterbank deed ik de hese stem van generaal Charles de Gaulle na, die heel veel leek op het geluid van minister Luns, die ik eigenlijk beter imiteerde.

Op de camping in de Dordogne boden buren een rubberen hamer aan om de tentharingen in de grond te slaan. Ik deed het liever met een gevonden steen. 
Na de eerste dag had ik al een rode rug omdat ik insmeren onzin vond. Op een grote kei langs de rivier zat een meisje, gekleed in een lichtblauw broekje en een bikini. Ze had een grote pleister op haar knie. Lelijk gevallen op het kiezelstrandje. Ze mocht de hele vakantie niet zwemmen. Ik wilde haar wond zien maar de pleister mocht er niet af van haar ouders.
De Tour de France kwam in de buurt van de camping. Ik mocht de foto’s maken. Door de zoeker van het Kodaktoestel zocht ik naar Nederlandse renners en de gele trui. Het lukte niet goed. We gingen weer terug. In het begin van de avond was het nog heet. Het meisje met de pleister zat nog steeds langs de rivier. Tijdens het zwemmen kon ik mijn ogen niet van haar knie afhouden.

We gingen weer terug naar Rotterdam. Mijn vader controleerde bij elke benzinepomp het oliepeil. Ik hield van de geur onder de klep. We hadden geen bankbiljetten meer. Met het laatste kleingeld werd de péage betaald. Over de schouder van mijn vader keek ik naar het rode benzinewijzertje; bang dat we Nederland niet zouden halen. 
Voor de spiegel in onze badkamer trok ik mijn onderbroek naar beneden. Ik was bruiner dan mijn vrienden in de straat, dat wist ik zeker. De volgende ochtend moest ik het rolletje volschieten; er waren nog een paar opnamen over. Ik liep naar het park en fotografeerde een eend. Een week later haalde ik de foto’s op; Frankrijk had in het echt heel andere kleuren.