Boeken

J. Bernlef

De reputatie van Bernlef’s 'Hersenschimmen' groeide in de jaren na de originele uitgave in 1984 als spreekwoordelijke kool. Inmiddels is de roman een alom geaccepteerde klassieker in de Nederlandse literatuur.

De reputatie van Bernlef’s Hersenschimmen groeide in de jaren na de originele uitgave in 1984 als spreekwoordelijke kool. Inmiddels is de roman een alom geaccepteerde klassieker in de Nederlandse literatuur. De vijftigste uitgave is inmiddels gearriveerd, samen met zijn nieuwe roman Geleende Levens. Tijd, ook voor Bernlef, om terug te blikken.

Het verhaal van Hersenschimmen mag inmiddels als bekend worden verondersteld (en wie het niet kent, moet heel rap gaan lezen): temidden van de winterse, onspectaculaire vlakten van Gloucester, Boston worstelt de 71-jarige Maarten Klein thuis met een lichte verstrooidheid, die al snel aanzwelt tot een zorgwekkende vorm van dementie. Klein zoekt de wortels van die verwardheid liever in de ijzige winter die hem omringt, dan bij zichzelf. Zijn vrouw Vera, ondertussen, worstelt met de situatie en haar steeds minder handelbare man, wiens herinneringen met de dag lijken te vervagen.

Het winterse landschap representeert het isolement van Klein, maar fungeerde ook als belangrijke inspiratie voor Bernlef zelf: “Ik heb altijd eerst een landschap nodig, anders komt er geen verhaal. In Hersenschimmen is dat een beetje een saai landschap: niet erg dichtbevolkt, wat dennebomen hier, wat plukjes huizen daar. Af en toe komt er een auto voorbij, maar dat zal maximaal tien keer per dag zijn.”

Klassieker als Hersenschimmen inmiddels is, bij het verschijnen in 1984 werd de roman met lauwe tot gematigd positieve kritieken ontvangen. In de jaren tachtig waren dementie en Alzheimer thema’s die nauwelijks in de maatschappij leken te leven. Bernlef: “Ik had al een keer een verhaal erover geschreven, en voelde dat er meer in het onderwerp zat. Ik hoorde een stemmetje in mijn hoofd die zei dat dat niet kon. Als dat gebeurt, weet ik dat ik het juist wel moet doen. Dat was overigens lastig, omdat er zo weinig literatuur over was. Ik kende niemand in mijn omgeving met geheugenverlies.”

Toch bleef Bernlef schrijven, geheel op de kracht van verbeelding. Met een aantal wetenschappelijke onderzoeken als raamwerk schreef hij Hersenschimmen door zich de kinderlijk eenvoudige vraag te stellen: ‘Hoe zou het zijn om dement te zijn?’ Bernlef: “Daar is kunst voor, tenslotte. Het ging allemaal op intuïtie, zoals de scene waarin Klein een hele koelkast leegeet omdat zijn hersenen niet meer doorgeven dat hij genoeg heeft. Hersenfysiologen zeiden later dat ik dat zo knap beschreven had, maar ik wist het niet. Ik dacht ook vaak: ‘Maar dit is toch veel te voor de hand liggend?’ als ik wat schreef. Nog zoiets waaraan ik een goed idee herken: als ik denk dat wat ik schrijf veel te voor de hand liggend is.”

De onvermijdelijke vraag aan de schrijver, die inmiddels in de zeventig is, luidt of hij zélf niet bang begint te worden voor het vertroebelen van zijn eigen geest. Bernlef: “Mijn geheugen voor dingen in de tijd is slechter geworden: wanneer iets precies is gebeurd, weet ik soms niet meer. Het gekke met herinneringen is dat je je totaal onbelangrijke dingen vaak het helderst herinnert. Zo zie ik zo voor me hoe mijn moeder in een bepaalde lichtval een brood staat te snijden. Maar vraag me niet naar mijn eerste verliefdheid. Mensen zeggen weleens: ‘Wacht maar tot je ouder wordt, dan komen al je jeugdherinneringen weer haarscherp terug. Maar ik ben nu 73, en ik zit nog te wachten.’