Boeken

Aleid Truijens

Schrijfster en literatuurcriticus Aleid Truijens schreef de biografie van schrijver en musicus F.B.Hotz (1922-2010), 'Geluk kun je alleen schilderen'. Het verhaal over een veelbewogen mensenleven.

De eerste aflevering van het nieuwe seizoen staat in het teken van jazzmusicus en schrijver Frits Bernard Hotz (1922-2000). Hij debuteerde als schrijver op zijn 54ste. In twintig jaar schreef hij een in omvang bescheiden maar alom geprezen oeuvre, dat hij in 1998 met de P.C. Hooftprijs bekroond zag worden. Het privéleven van Hotz bleef intussen een mysterie, door de auteur overigens zelf zorgvuldig in stand gehouden. Schrijfster en literatuurcriticus Aleid Truijens lukte het om de nevel van schimmigheid rond Hotz op te klaren. De biografie Geluk kun je alleen schilderen schetst het verhaal over een veelbewogen mensenleven.

Aleid Truijens ontdekte het werk van F.B.Hotz eind jaren zeventig, ze was begin twintig en studeerde Nederlands. In een boekhandel bladerde ze door Hotz’ bundel Dood weermiddel en andere verhalen. Truijens: “Ik las een paar regels en was meteen verkocht. Sindsdien ben ik hem altijd blijven volgen.” Jaren later recenseerde ze zijn werk voor de Volkskrant. Hoewel hij vrijwel nooit interviews gaf, kreeg ze in 1997 de kans om hem te interviewen. Ze bezocht hem thuis in Oegstgeest, waar hij samen met zijn zus Atie woonde. Bij zijn overlijden in 2000 schreef ze een necrologie voor de krant. Toch bleef de vraag hangen: Wie was deze schrijver?

Hotz hoedde zich tijdens zijn leven al voor toekomstige biografen. Hij schuwde alle vorm van publiciteit. Ook had hij de wens uitgesproken dat al zijn brieven, manuscripten, agenda’s en dagboeken na zijn overlijden vernietigd moesten worden. Al deze documenten zijn letterlijk in rook opgegaan. Alle sporen werden uitgewist. Zijn er voor een biograaf dan nog wel voldoende aanknopingspunten? Truijens: “Ik wist dat een heleboel mensen, die hem goed hebben gekend, nog in leven waren. Met hen kon ik praten. Ik wist ook dat hij veel brieven schreef. Die brieven lagen niet bij hem thuis, maar bij de geadresseerden. Ik wist dat er veel was. En dat ben ik gaan uitzoeken.”

Hotz kende veel tegenslag in zijn leven. Hij beschikte over het talent dat maar niet tot volle bloei wilde komen. Hij kon prachtig tekenen, was erg muzikaal en hij had aanleg voor schrijven. Met die eerste twee talenten ging het mis. Toen hij in 1943 naar de kunstacademie ging gooiden de Duitsers roet in het eten. Bovendien leed hij vanaf zijn elfde jaar aan een langzaam verergerende oogkwaal, een ramp voor een tekenaar. Vervolgens richtte hij zich op de jazz, waarmee hij in de jaren vijftig en zestig naam maakte. Als trombonist speelde hij bij gerenommeerde jazzorkesten. Maar door een in de oorlog opgelopen tuberculose had hij nog maar één functionerende long, funest voor een blazer. Bovendien zette in 1970 een dramatische gebeurtenis in zijn directe omgeving Hotz’ leven volledig op zijn kop. Hij stopte met muziek maken en besloot te gaan schrijven. Er moest toch íets goed gaan in zijn leven.

Truijnes: “Op alle fronten zat het tegen. Uiteindelijk vond hij zijn bestemming in het schrijven en dat heeft hem ontzettend groot geluk gebracht.” In 1974 werd zijn verhaal De tramrace in literair tijdschrift Maatstaf gepubliceerd. Zijn debuut. Een verhaal over een race tussen een katholieke en een protestantse volksheld in een Nederlands dorp, aan het begin van de twintigste eeuw. In korte tijd maakte Hotz veel indruk. Tijdens zijn schrijversloopbaan bleef Hotz vooral verhalen schrijven en bouwde hij aan een klein oeuvre, waarvan de bundels Dood weermiddel en Ernstvuurwerk het bekendst zijn. Zijn sterkste verhalen behoren volgens critici tot de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur. Zijn slechte ogen dwongen hem in 1996 te stoppen met schrijven.