In het gedicht 'Café Eylders' van Simon Vinkenoog (1928-2009) verwijst Vinkenoog naar zijn kennismaking met Remco Campert. Het zal in 1950 zijn geweest. Een historisch moment, aldus Hans Keller.

Het etablissement, waarin Vinkenoogs gedicht Café Eylders begint, is nog altijd onder dezelfde naam dagelijks geopend aan het Leidseplein in Amsterdam. Zou de hoofdstad beschikken over een literaire monumentenlijst, dan zou café Eylders daarop prominent voorkomen. Daar zijn meerdere redenen voor en de belangrijkste noemt Vinkenoog in de eerste regels van het gedicht: zijn kennismaking in dat café met Remco Campert. Het zal in 1950 zijn geweest.

Een jaar later ontmoeten ze elkaar opnieuw, nu in Parijs en in het wisselende gezelschap van Rudy Kousbroek, Lucebert, Hugo Claus, Gerrit Kouwenaar, Bert Schierbeek en Hans Andreus. In de Franse hoofdstad heeft Vinkenoog een baantje op de postkamer van de Parijse Unesco-vestiging en op de stencilmachine, die hij daar beheert, reproduceert hij gedichten van Remco Campert en Rudy Kousbroek, die beide vrienden om in hun onderhoud te voorzien vervolgens aan elkaar geniet (met VN-nietjes) te koop aanbieden op de door Nederlandse toeristen bevolkte terrassen van het Quartier Latin.
Vinkenoog ontpopt zich als een ware literaire gangmaker wanneer hij in 1953 de baanbrekende poëziebloemlezing Atonaal publiceert, waarin hij zijn nieuwe dichtersvrienden met elkaar verenigt. Het is de opzienbarende introductie van De Vijftigers, zoals de geuzennaam luidt van de nieuwe literaire stroming, die het artistieke Nederlandse landschap van die dagen, mèt de Cobra-schilders (Constant, Karel Appel, Corneille) blijvend zal veranderen.
Vinkenoog laat in de zomer van 1965 opnieuw van zich horen, nu vanuit Londen waar hij in de Royal Albert Hall (met o.a. Allen Ginsberg, Gregory Corso. Adrian Mitchell) deelneemt aan een historisch poëziefestival, dat wereldwijd de aandacht trekt. Nauwelijks een half jaar later, in de winter van 1966, organiseert hij met Poëzie in Carré een soortgelijk evenement in Amsterdam, waaraan vier generaties Nederlandstalige dichters deelnemen.
In de toenmalige Amsterdamse jazzclub Sheherazade organiseert hij wekelijkse ‘jazz & poetry’-avonden met de Surinaamse trompettist Nedley Elstak, die het niet erg vindt wanneer dichters door zijn muziek heen praten.
Naar het voorbeeld van het befaamde blad The Paris Review richt Vinkenoog tezelfdertijd voor uitgeverij De Bezige Bij het tijdschrift in boekvorm Randstad op (met in de redactie Harry Mulisch, Hugo Claus en H.J.A. Hofland). Het bestaat niet lang, maar het wordt legendarisch.
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig (naast dichtbundels heeft hij dan ook de romans Wij helden en Zolang te water gepubliceerd) raakt hij enigszins uit het zicht in het gewoel van de psychedelische schaduwwereld, die dan in Amsterdam en omstreken is ontstaan. Hij blijft poëzie schrijven, leest er desgevraagd in alle windstreken graag uit voor en een jaar voor zijn dood, in 2008 als hij tachtig jaar wordt, verschijnen zijn verzamelde gedichten.

In 1993 filmden Remco Campert en Hans Keller voor de VPRO-televisie de vierdelige caleidoscopische terugblik Hotel Atonaal met Simon Vinkenoog en de toen nog in leven zijn Vijftigers. De documentaire – later een rijke bron van de Dode Dichters Almanak - is deel van de dvd-box Campert en Keller in films, die ook een viertal andere films van het duo bevat. De box is een uitgave van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en Uitgeverij Bas Lubberhuizen. Prijs € 29,90.