De Britse schrijver en dichter Christopher Logue (1926–2011) die in december overleed, is in de Dode Dichters Almanak te zien met 'Chorus (after Sophocles)'. Een bewerking van een tekst van Sophocles, voorgelezen met een stem als een klok.

Hans Keller

Zoon van een postbode in de Britse havenstad Portsmouth, zou opgroeien voor galg en rad, beroofde op 11-jarige leeftijd een buurmeisje met behulp van een speelgoedpistool van haar ijsje, maakte zijn school niet af, werd later als soldaat naar Palestina gestuurd en daar door de krijgsraad tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens een beweerde diefstal van soldijboekjes, bleek na terugkeer subversief in de cel gedichten te hebben geschreven.

Zijn ‘criminal record’ leek Logue tot zijn dood, begin december 2011, te hebben achtervolgd. In de herdenkingsartikelen heette hij bovendien steeds – zij het koesterend - de betreurde ‘magpie poet’. Maar we weten: de magpie, de ekster is een diefachtige vogel.

De Schotse schrijver-dichter Alexander Trocchi kreeg Logue’s poëtische oefeningen onder ogen, ontwaarde daarin een zekere verwantschap en zocht contact. Hij zou in meerdere opzichten zijn mentor worden. Trocchi was de voorman van de begin jaren vijftig in Engeland ontluikende literaire tegencultuur en hij vond dat Christopher Logue daar nadrukkelijk bij hoorde.

Trocchi had wat eigen geld en besloot in Parijs opnieuw te proberen wat hem in het na-oorlogse gestolde Londen tot dan toe niet was gelukt: de oprichting van een  avantgarde-tijdschrift en een daarmee verbonden uitgeverij. Hij nam naast Richard Seaver (de latere oprichter van Grove Press) en Christopher Logue mee en het drietal startte het inmiddels legendarische tijdschrift Merlin en de daarmee verbonden uitgeverij Collection Merlin, die Samuel Beckett’s Watt en Molloy uitgaf, de eerste Engelse vertalingen van Jean Genet èn Logue’s formele poëziedebuut Wand and Quadrant.
Trocchi bracht Logue in contact met Maurice Gerodias, die in Parijs zijn pornografisch-literaire uitgeversimperium The Olympia Press had gevestigd waar o.a. Vladimir Nabokov’s Lolita in 1955 het licht zag. In datzelfde jaar verscheen er de roman Lust van Count Palmiro Vicarion, Logue’s pseudoniem.
Uit zijn openhartige autobiografie Prince Charming (1999), waaraan ik veel van het voorafgaande heb ontleend, blijkt hoe Alexander Trocchi zich een echte vriend betoond door hem uit zijn geregelde depressies te praten, meestal veroorzaakt door ‘vrouwenaffaires’ en daadwerkelijk een serieuze zelfmoordpoging te verhinderen.
In het personenregister achterin Prince Charming wordt o.a. verwezen naar Hugo Claus, Rudy Kousbroek en veelvuldig naar Simon Vinkenoog. Zoals Trocchi zijn schrijvende vrienden in het Merlin-complot verenigde, deed Vinkenoog dat in Parijs met de zijnen door het bijeen brengen van ‘de Vijftigers’ in zijn baanbrekende bloemlezing Atonaal. Vinkenoog had een baantje op de postkamer van het Parijse Unesco-kantoor, waar hij o.a. was belast met het beheer van de stencilmachine. In de avonduren dupliceerde hij daarop gedichten van Campert en Kousbroek, die beide vrienden de dag daarop, bijeen geniet als echte bundeltjes, op de terrassen van St. Germain aan Nederlandse toeristen te koop aanboden. Een paar straten verder liep Christopher Logue zijn teksten met een stem als een klok te declameren. Beide netwerken raakten hartelijk met elkaar verweven. Claus vertaalde gedichten van Logue in het Nederlands en later, toen Trocchi in 1965 het historische poëziefestival International Poetry Incarnation in de Londense Royal Albert Hall organiseerde, nam ook Simon Vinkenoog - naast o.a. Allen Ginsberg èn Christopher Logue – aan het evenement deel.

Logue’s grote War Music-project, waarmee hij wereldwijd naam zou maken, was toen al enkele jaren onderweg. Na zijn terugkeer uit Parijs werd hij benaderd door de BBC-radioproducer Donald Carne-Ross met het verzoek een nieuwe versie te schrijven van Homerus’ oorlogsepos Ilias. Logue schoot in de lach. Hij kende geen woord Grieks.
Carne-Ross legde een stapel van vier, vijf bestaande Homerusvertalingen voor hem neer en zei:”Lees ze en vertel ze in je eigen woorden na.” En zo gebeurde het. Onder de verzameltitel War Music verschenen tot 2005 vijf delen, een zesde was bij zijn overlijden onderweg. De bestaande vertalingen, die hem de verhaallijn en de personages aanreikten, noemde hij zijn ‘spiekbriefjes’ en wanneer het hem zinde, werden in de Logue-versie zonder bronvermelding citaten van Brecht, Joyce, Cervantes, Wilfred Owen en anderen binnengesmokkeld. Vandaar zijn bijnaam the magpie-poet, de dichter als ekster. Hugo Claus bewonderde die collagetechniek en paste hem als een groet aan Logue zelf wel eens toe in zijn Shakespeare-vertalingen.
De Amerikaanse classicus Gary Wills schreef in The New York Review of Books dat hij geen meeslepender Ilias kende dan die van Logue-Homerus in War Music. Erop attent gemaakt dat Logue geen woord Grieks kende, deed Wills er bijna een jaar over om de brontekst en de bestaande Engelse vertalingen met de Logue-versie te vergelijken. Hij besloot vervolgens geen woord van zijn eerdere lof terug te nemen.

In het BBC-radioarchief liggen de geluidsopnamen van door Logue gelezen War Music-fragmenten, waarvan er enkele ook op langspeelplaten werden uitgebracht.
Filmopnamen ervan hebben we tot dusver helaas niet kunnen opsporen. Wel komt Logue indrukwekkend aan het woord in de documentaire Wholly Communion (1966), die Peter Whitehead maakte van het legendarische poëziefestival in de Royal Albert Hall in 1965. Hij leest daarin zijn bewerking van een tekst van Sophocles, met een stem als een klok en ook hier voluit de dichter als een diefachtige vogel.