Ik moet bekennen dat ik ontroerd ben als ik hoor hoe Jan Roos de waarden van onze beschaving verdedigt. Humanistisch. Joods. Christelijk. Deze woorden spreekt hij keurig uit.

Hij is op de televisie, ik kijk naar hem. Hij doet het riedeltje: vrouwen hebben hier dezelfde rechten als mannen, in ons land bestaat vrijheid van godsdienst, homo’s mogen niet geslagen worden als ze in de openbare ruimte hand in hand lopen, en nog wat oerwaarden die me nu even ontschoten zijn.
Mijn ontroering heeft helaas een bijsmaak, ik ken Jan Roos nog niet zo lang, ik zag hem voor het eerst als publiekstrekker voor het referendum dat Oekraïne buiten de eu moest houden. Hij droeg een matrozenpet, was welbespraakt en brutaal, ik vond hem onsympathiek. Iemand vertelde me dat hij televisiejournalist was, maar ik zag hem nooit, ik keek waarschijnlijk nooit naar zijn zender.
Daar kwam verandering in toen hij lijsttrekker werd van een partijtje dat van mening is dat de zestien miljoen originele Nederlanders bedreigd worden door een miljoen geïmmigreerde Nederlanders; een idioot, onhoudbaar standpunt. Hij vertoonde zich op de vier of vijf zenders die tot mijn wereld behoren, en ik zag wat voor een type interviewer hij was. Hij loopt op straat op een oudere vrouw af en zegt: ‘Dag mevrouw, u heeft een rotkop, maar mag ik u enkele vragen stellen?’  
Ik begrijp wel dat dit leuk en onverwacht is, maar hoewel empathie niet mijn sterkste eigenschap is, denk ik toch meteen aan de schrik, angst of teleurstelling van de nietsvermoedende vrouw. En tegelijk denk ik: deze Roos is een proleet.
Nu zag ik hem enige dagen geleden in het praatprogramma Pauw & Jinek waar hem de maat werd genomen. Ze hadden daar heel wat fragmenten klaargezet. Hij verdedigde zich, hij pleitte voor soepelheid, buigzaamheid, veranderlijkheid, plooibaarheid. Goede eigenschappen, ik streef ernaar. Jan Roos ook, hij legde uit dat hij die straatinterviews maakte als acteur, een speler, in de huid van een ander gekropen, te koop. Dat kon men hem juist in de wereld van de politiek toch niet verwijten? Hij bracht me aan het wankelen, zou ik hem ten onrechte een proleet genoemd hebben?
Ik herinner me de les op de middelbare school, het was mei 1954, de leraar klassieke talen legde uit waar ons woord ‘proleet’ vandaan komt. Ik zoek het voor alle zekerheid nog even op in het etymologisch woordenboek. ‘Proletarius, in het oude Rome een burger van de sociaal laagste klasse, arm en daardoor slechts in staat om de staat te dienen door kinderen te baren, van proles [kroost, jonge manschap].’
Jan Roos heeft het ver gebracht, hij dient de staat met een politieke partij. Als die partij zich wat ruimhartiger zou opstellen tegenover vreemdelingen, zou ik op hem stemmen.