A.L. Snijders ontmoet een oud-klasgenoot.

Lange rijen mensen, mannen, vrouwen, kinderen, goed gekleed, worden van achteren neergeschoten. Daarna rijden zware vrachtwagens over ze heen, voor de zekerheid. Ik weet niet of ik wil blijven kijken. Ik ben overrompeld bij het zappen. Ik kijk naar de Tweede Wereldoorlog, nazi’s aan het werk. Maar ik ben in verwarring, ik begrijp sommige commentaren niet. Langzaam dringt het tot me door dat ik met verkeerde ogen zit te kijken, de oorlog is voorbij, de rollen zijn omgekeerd. De slachtoffers zijn Sudeten-Duitsers, die al eeuwen buiten Duitsland wonen, en nu hardhandig naar het oorspronkelijke vaderland worden teruggejaagd. De wraak van de Tsjechen ziet er net zo uit als de opmars van de nazi’s. De mens is tot alles in staat, hij leert niets. Een onbevredigende conclusie die in de hitte ontstaat en pas weer afzwakt als het koeler wordt. Het beest en de engel van Pascal. Op de middelbare school hoorde ik voor het eerst van deze katholieke filosoof. De leraar geschiedenis legde uit wat ‘de gok van Pascal’ was. Als God bestaat zal hij je dat laten merken en je belonen. Als hij niet bestaat gebeurt er niets, en dat kan geen kwaad. Dus het is een goede gok om in God te geloven.

We waren perplex, we wisten niet wie ons in de maling nam, de leraar of Pascal. Dit voorval heeft voor een van ons grote gevolgen gehad, maar daar heeft niemand ooit iets van geweten. Het was een kleine klas, twee meisjes en vier jongens. De sfeer was gemoedelijk maar grote vriendschappen ontstonden er niet. We verloren elkaar na het examen in 1956 uit het oog. Een jaar geleden kwam ik Gerrit Jongkind tegen in het Stedelijk Museum. Tot onze verbazing herkenden we elkaar. Hij was de beste van de klas geweest, de enige die alpha en bèta tegelijk deed. Hij kwam uit een ongelovige familie, maar was zo onder de indruk geweest van ‘de gok van Pascal’, dat hij was toegetreden tot de katholieke kerk en meteen was afgereisd naar Spanje, waar Franco nog de baas was en de heilige kerk machtig en onbedreigd. Hij kwam in een klooster in Toledo terecht en bleef daar twintig jaar. Toen begon het knaagwerk van de twijfel – was het wel zo’n goede gok geweest? Daar kwam nog bij dat hij verliefd was geworden op een jonge schoonmaakster in het klooster. Ze namen samen de benen en emigreerden naar Zuid-Amerika waar ze zich aansloten bij een groep  opstandige idealisten. Alles liep natuurlijk fout, hij kwam in de gevangenis en de schoonmaakster bleef niet op hem wachten. Verbitterd keerde hij terug naar Nederland waar hij mij trof in een museum.