A.L. Snijders over het raadsel van de ontsporing.

Als de lul van een Belgische man in ontspannen toestand korter is dan vijf centimeter of langer dan 36 centimeter, kan hij geen soldaat worden. De functie van de man die dit controleert, is lulmeter, ik vermoed dat hij tot de geneeskundige troepen behoort. Herman Brusselmans vertelde dit in het praatprogramma van Eva Jinek. Zij las voor uit zijn nieuwste boek, maar als hij het woord nam, riep zij meer dan eens waarschuwend dat haar ouders ook naar het programma keken. Brusselmans trok zich hier niets van aan, hij benadrukte dat de meetfunctie nog steeds bestaat in het leger van België.
De volgende dag, het was erg koud, deed ik bij de groenteboer boodschappen en was getuige van een gesprek over deze uitzending. Twee vrouwen spraken hun afkeer uit over het gedrag van Brusselmans, een door en door verdorven Belg die zich niet hield aan de gewoonste fatsoensnormen. De arme Jinek poogde hem vergeefs in toom te houden. Ik vroeg me af of ze ernstig waren, of ze werkelijk niet gemerkt hadden dat Brusselmans haar troef van de avond was. Deze vrouwen bij de groenteboer hielden, zoals iedereen, van het raadsel van de ontsporing – de toerist die bij het tochtje naar de grote waterval onverwacht over de reling springt. Ik besloot ze iets te vertellen over het leven, ik overwon mijn schroom, het was tenslotte buiten erg koud en ik had de Volkskrant bij me. Ze lazen deze krant niet en hadden dus nooit van Arthur van Amerongen gehoord. Ik vertelde ze dat hij uit hetzelfde hout gesneden was als Brusselmans, de ouders van Eva Jinek zouden geschokt zijn van de taal van deze columnist, maar de hoofdredacteur moedigde hem juist aan, hij trok lezers. Ik raakte op dreef, ik wilde deze brave provinciale vrouwen laten zien dat we in een wezenlijk onbegrijpelijke wereld leven. Van Amerongen, die als een heremiet met zes grote honden in Portugal in een kalksteengrot woont, was plotseling ernstig ziek geworden en kon de column die hij wilde schrijven over de hoeren bij de benzinepomp in de haven van Olhao niet afmaken. Hij trok zich terug op zijn bed van vodden en las ‘Reis door mijn kamer’ van Maarten Biesheuvel voor de tiende keer. Zoals altijd huilde hij bij het volgende briefje: ‘Lieve moeder, als een dankbare zoon zal ik voortaan uw geloof in God, Jezus en de Hemel eerbiedigen, neem me niet kwalijk dat ik zo vaak met betrekking tot die zaken op u gescholden heb. Groeten. Uw Maarten.’
Ik hoop dat deze ontmoeting bij de groenteman vruchten afwerpt.