A.L.Snijders over zijn satellietschotel en tv-kijken op de muur.

Ik heb een televisietoestel dat met twee apparaten moet worden bediend. Dit heb ik nooit bij iemand anders gezien. Bovendien moet de schotel die de beelden uit het heelal binnenhaalt, regelmatig beschermd worden tegen opdringerig groen. Daarvoor moet ik met een ladder naar de rand van het terrein om de natuur naar mijn hand te zetten. De bosschages en ik staan in dit geval tegenover elkaar. Ik heb ze ooit geplant om weg te kunnen kruipen en me af te zonderen. Dat is gelukt. Maar ik kan me niet veroorloven de schotel te vergeten, ik moet bijknippen of de televisie wegdoen.

Ik had een oom die in de Vogezen was gaan wonen toen hij nog jong en sterk was. Hij was een eenzame zonderling, hij duldde niemand in zijn omgeving. Vrouwen bezocht hij buitenshuis. Zijn huis stond afgelegen in een onbarmhartig landschap dat hij beheerste. Toen hij ouder en zwakker werd en de natuur hem insloot, hield hij alleen het pad naar de harde weg open met z'n kettingzaag. Vanaf de weg was het huis niet meer te zien. Om er te komen moest je door een lange tunnel in het groen. Toen hij gestorven was, duurde het geruime tijd voor hij gevonden werd.

Wat dat betreft lijkt de stad op de wilde en onverstoorbare natuur, je kunt er sterven zonder gevonden te worden. De stad is een vorm van natuur. Gisteravond laat reed ik van Haarlem naar mijn huis achter de IJssel. In de buurt van Amsterdam dacht ik op eigen houtje een kortere weg te kunnen nemen. Hoogmoed, ik verdwaalde op een verlaten industrieterrein. Vernedering, ik moest de tomtom aanzetten om op de juiste weg te geraken. In Haarlem was ik bij iemand op bezoek geweest die zijn televisiebeelden op de muur projecteerde. Dit had ik nooit gezien, een soort tweemansbioscoop, we keken naar een voetbalwedstrijd, de voetballers waren net zo groot als wij. Thuis moest ik de twee apparaten weer gebruiken, ik had beeld, de schotel deed z'n werk.