Een vriend vroeg me: ‘Hoe kunnen wij werkelijk iets meemaken?’

Het is een vraag die mensen met een neiging tot zelfreflectie zich vaker stellen, althans dat is mijn vermoeden. Je maakt veel mee, maar de reflectie over de ervaring lijkt tussen jou en die ervaring in te staan.

Als het om literatuur gaat, kan deze problematiek als volgt worden geformuleerd: leven of schrijven?

Ooit heb ik gedacht dat schrijven een manier is om niet aan het leven deel te nemen, oftewel een vlucht, maar naarmate het leven vorderde, en de ervaringen toenamen, ben ik dit genuanceerder gaan zien. Zeker, de verhouding tussen schrijven en leven heeft iets paradoxaals, want voor de schrijver zijn alle ervaringen bruikbaar en zo wordt het leven van doel tot middel, wat volgens enkele wijsgeren (bijvoorbeeld
Camus) niet de bedoeling is. Maar zelfs als je deze paradox erkent, is het onzinnig te denken dat schrijven niet leven zou zijn. Is het nadenken over de ervaring niet zelf ook een ervaring?

Tegen mijn vriend zei ik dat we ons tegen sommige ervaringen moesten beschermen. De ervaring dreigt je te overweldigen, staat op het punt je te vermorzelen, zoals kinderen zich kunnen verliezen in een ervaring, in opperste gelukzaligheid, maar ook in peilloos en soms onverklaarbaar verdriet.

Naarmate je ouder wordt, leer je steeds beter ervaringen te relativeren op grond van eerdere eigen ervaringen of ervaringen van anderen. Je zou kunnen zeggen dat literatuur voor de lezer een ervaring is die hij leent van de schrijver, waarmee ik niet wil beweren dat romans per definitie autobiografisch zijn, althans niet in de strikte betekenis van dat woord.

Je kunt uit de hel terugkeren en doorgaan met leven alsof er geen hel is geweest. Dat is de kracht van de mens, maar eveneens een oneindige bron van weemoed, want diep vanbinnen verlangt de mens naar een ervaring die geen andere ervaringen meer toelaat, die nieuwe ervaringen volledig uitsluit. Hij verlangt niet zozeer naar de dood, als wel naar een bevredigend, overweldigend einde.