Een korte verhandeling over zelfrelativering.

1.
In sommige landen is opscheppen een deugd. Toen ik net in Amerika was viel het me op dat veel mensen daar ongegeneerd over hun eigen prestaties spraken. Misschien getuigt het van geestelijke gezondheid jezelf in bijzijn van anderen op te hemelen, maar er is ook wat te zeggen voor het adagium: hemel jezelf niet op, laat dat aan anderen over, doe in bijzijn van je medemens aan zelfrelativering.

2.
Uiteraard kan zelfrelativering arrogant zijn, vooral als die zelfrelativering al te opzichtig is. De atleet die drie Olympische Spelen op rij goud in zijn discipline heeft gewonnen, moet niet zeggen: ‘Ik heb niets gepresteerd.’ Hij kan zwijgen over zijn prestaties en als er men hem er toch naar vraagt kan hij antwoorden: ‘Voor mijn ouders was het prettig.’

3.
Men kan zichzelf ook relativeren om aan zelfregulering te doen. Wie niet omver wil worden geblazen door eigen emoties kan die emoties relativeren of wegdrukken, hoewel sommige therapeuten weer zullen beweren dat dat laatste ongezond is. Andermans emoties dient men niet te relativeren, dat wordt als onheus of zelfs kwaadaardig beschouwd. Wie ben jij om te beweren dat mijn pijn niets voorstelt?
Men kan daarentegen wel in de spiegel kijken en zeggen: stel je niet aan.

4.
Voor zover de romantische liefde uit waanzin en destructie bestaat is alle relativering, ook zelfrelativering, de vijand van die liefde. De burgerlijke liefde daarentegen bestaat voor meer dan de helft uit relativering. Men zegt in het café tegen een bekende over de eigen partner: ‘Wij zijn maatjes, dat is genoeg.’

5.
Zelfrelativering heeft een ironische kant. Niet omdat de zelfrelativering niet ernstig of per definitie niet gemeend is, maar omdat men hooguit tijdelijk en halfslachtig kan ontsnappen aan zichzelf. Die dubbelzinnigheid is ironisch. De hongerkunstenaar: ten einde gedachte zelfrelativering.

Meer van Arnon Grunberg