Als ik in de Greenwheels-auto stap, probeer ik altijd te raden of de tank vol zal zijn.


Laatst was de auto net gewassen en wist ik zeker dat de tank gevuld was, ik had gelijk.

Deze week had iemand de muts die er al weken in ligt op het stuur gelegd, om degene die de muts kwijt was erop te wijzen dat die in de auto lag. Iemand die zoiets doet, laat zeker geen auto achter met een lege tank. Ik had weer gelijk.

Soms vind ik geen enkele aanwijzing en zeg ik alleen maar hardop: de tank is vol, alsof uitgesproken hoop iets oplevert.

Als de auto slecht is geparkeerd wordt mijn hoop op de proef gesteld. Zulke bestuurders gooien de auto niet nog even vol voor de volgende huurder, maar mensen kunnen je verrassen.

Tanken is natuurlijk niet erg, het kost tien minuten. Toch kan ik het niet laten te hopen. Zodra er iets te winnen valt, al is het maar tien minuten, dan wil je winnen.

Ik heb grote twijfels over hoop, over dat eeuwige verlangen naar verbetering.

I’m looking at the river,’ zong Randy Newman, ‘but I’m thinking of the sea.’

Ik ben een hoopvol mens. Als kind wist ik bijvoorbeeld zeker dat ik later rijk zou worden. Maar ik deed daar later niets voor. Ik koos mijn studie er zeker niet op uit. Rijk zou ik toch wel worden. Dat vertrouwen in een glorieuze toekomst had geen fundamenten in de werkelijkheid.

Eigenlijk is het gevoel dat alles ooit geweldig wordt nooit verdwenen.

Zodra het geweldig is, weet ik nauwelijks wat ik er mee moet aanvangen.

Zo wil ik altijd naar de zee. Maar als ik dan aan zee loop, kijk ik naar mijn voeten.

Ik had eens een vriend die zich daar aan ergerde: ‘Nu zijn we bij de zee, en nu kijk je er niet naar.’

Later gebeurde er net zoiets met een andere geliefde bij de Grand Canyon. Daar waren we toen al twee keer geweest, ik wilde per se terug, voor hem hoefde het niet zo nodig.

We kwamen aan op het einde van de dag. Op de parkeerplaats bestudeerde ik met volle aandacht een grote raaf naast een vuilnisbak. Ik wilde er net bij gaan zitten, toen mijn geliefde doorliep en met ingehouden woede riep dat ik mee moest komen, anders zou ik de zonsondergang missen.