Esther Gerritsen over de kracht van liedjes.

Om de hoek komt een man aanlopen, hij trekt iets achter zich aan. Een hond, denk ik eerst, maar het is een rolkoffer. Ik kijk naar mijn hond. Ik zeg: ‘Een rolkoffer is geen hond.’ En dan zing ik: ‘Een rolkoffer is geen hond, een rolkoffer is geen hond ... een rolkoffer, een rolkoffer, een rolkoffer, een rolkoffer, een rolkoffer is geen hond.’

Een ander lied dat ik vaak voor de hond zing is: ‘Je bent een smeerlap, een vieze smeerlap, je bent een smeerlap, een vieze hond!’

De hond vindt niets van mijn liedjes. Tot een paar jaar terug zong ik veel in de keuken, tegen mijn dochter. Zij noemde dit ‘keukenliedjes’. Dat had ik pas door toen ze die liedjes op een dag zat was.

Op een ochtend ving ik weer eens aan: ‘Wil jij een boterham, een dikke boterham, wil jij een boter- een boterham!’ Maar ik was nog maar net lekker bezig of ze riep: ‘Geen keukenliedjes!’ Ik dacht meteen aan de liedjes van dr. P. uit het titelverhaal van De man die zijn vrouw voor een hoed hield van Oliver Sacks.

Dr. P. is een musicus die lijdt aan visuele agnosie, wat heel poëtisch ook wel zieleblindheid wordt genoemd. Deze man kan geen gezichten meer herkennen en ook vele voorwerpen niet meer. Een handschoen moet hij analyseren (‘... iets met vijf uitstulpingen, je kunt er iets in stoppen’) om te begrijpen wat het is. Zijn voet kan hij zomaar voor een schoen houden, en zijn vrouws hoofd voor een hoed. Hij analyseert de vormen die hij waarneemt, maar de onmiddellijke herkenning ontbreekt.

‘Hoe kleedt hij zich aan?’ vraagt Oliver Sacks aan zijn vrouw. Zij vertelt hem dat ze zijn kleren voor hem klaarlegt en dat hij zich dan moeiteloos aankleedt, zolang hij er maar bij zingt. Zo heeft haar man eetliedjes, aankleedliedjes en badliedjes. Als hij wordt onderbroken in zijn liedje en dus in zijn activiteit dan gaat het helemaal mis. Dan herkent hij zijn kleren, zelfs zijn eigen lichaam niet meer.

Toen ik jaren geleden mijn oude schoonmoeder in het verpleeghuis bezocht, zag ik daar ook altijd een man die zong. Spreken deed hij niet. Hij zat aan tafel, met gebogen hoofd, zoals zovelen, ogenschijnlijk ingeslapen. Maar dan zei iemand ‘Dag meneer Van Zandt’ en dan tilde meneer Van Zandt zijn hoofd op en zong iets als: ‘Ach, dag, dag dag, hallo, dag dag, pom-tie-dom.’

Normaal horen spreken heb ik hem nooit, maar vroeg je hem of hij appelmoes wou, dan zong ie rustig: ‘O ja, o ja, o ja, appelmoes is geen vla.’

Zoals Oliver Sacks gezegd zou hebben: ‘Hij had een schitterende muzikale schors.’

Meer van Esther Gerritsen