Ruim veertig jaar na haar overlijden kwam er dan toch een prachtige fotobiografie van Maria Austria uit en richtte het Joods Historisch Museum een overzichtstentoonstelling in van de vergeten fotografe. Het werd tijd, zegt meervoudig Zilveren Camera- en World Press Photo-laureaat Vincent Mentzel, die het vak van haar leerde.

Zondag 25 maart, NPO Radio 1, 10.00-12.00 uur

Het levensverhaal van Marie Karoline Oestreicher, zoals haar echte naam luidde, was tumultueus. Geboren in Karlsbad (Bohemen) in 1915, in 1932 naar Wenen vertrokken om fotografie te studeren en in 1937 naar Amsterdam gevlucht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken en actief in het verzet, en dan, de bevrijding is daar, fotograaf voor talloze (dag)bladen en theatergezelschappen tot ze in januari 1975 plotseling overlijdt, nog geen zestig jaar oud.

‘Ze rookte als een schoorsteen,’ zegt Vincent Mentzel, die in Michal Citroens uitzending van OVT – Het spoor terug herinneringen ophaalt. ‘Terwijl ze heftig astma had. Ze rookte zelfs in de donkere kamer, met al die giftige walmen, dan kringelde de rook zo onder de vergroter door.’

Net achttien jaar oud, en ongelukkig op de Rotterdamse kunstacademie, kreeg Mentzel van bevriend acteur Rob de Vries het advies zich bij Maria Austria te melden; dan leerde hij tenminste een vak. Tussen 1967 en 1969 reisde hij elke dag met de trein tussen zijn huis in Rotterdam en de Amsterdamse Willemsparkweg, waar Austria een studio en donkere kamer aan huis had.

‘Als ik ’s ochtends aanbelde, sliep ze vaak nog half. Ze deed dan open, een sigaretje in de mond. Ik moest gelijk beginnen, de rommel opruimen die zij had laten liggen; ze had dan ’s nachts doorgewerkt. Het was echt een meester-gezel-relatie. Ze betaalde mijn treinkaartjes en smeerde af en toe een boterhammetje, en als we laat werkten, mocht ik wel eens een loempia halen, maar dat was het dan ook. Ze zei wel gekscherend: in Oostenrijk had je moeten betalen voor deze opleiding.’

Zelf foto’s maken was er niet bij, zegt Mentzel, hij was haar assistent, moest haar archief bijhouden en afdrukken maken – afdrukken in haar stijl. ‘Ik heb heel goed gekeken hoe ze belichtte, welk papier ze gebruikte, hoe ze haar handen hield onder de vergroter, accenten aanbracht; dat was eigenlijk zoals je bij een meester-schilder leert schilderen.’

Knuffel

Er moest vooral ook hard worden gewerkt. Geen tijd voor smalltalk. Mentzel was de employee, die liet je je emoties niet zien. ‘Nee, ik heb nooit een knuffel van haar gehad, alhoewel ik daar best wel eens behoefte aan had als ik daar stond te janken in de doka omdat een afdrukje telkens niet lukte. Ik kwam ook nooit bij haar boven in het woonhuis. Ik zat beneden, in de studio, in de donkere kamer. Boven was verboden terrein. Tegenover mij hield ze afstand, maar tegelijk was ze dol op haar eigen familie, ook op de kinderen van haar overleden broer, die kwamen er vaak.’

Iets dat in de fotobiografie gelijk opvalt: Maria Austria was een fotograaf van kinderen. In reportages over de naoorlogse armoede (kinderen met kapot schoeisel en hongeroedeem), op de AutoRAI (een jongetje in een skelter) en in het circus – altijd weer zocht ze de blik van kinderen. Kinderen die ze zelf niet had. Niet kon krijgen, omdat haar echtgenoot, fotograaf Henk Jonker, drager was van een erfelijke ziekte.

‘Ik denk dat het een groot gemis is geweest,’ zegt Mentzel, ‘en dat dit deels verklaart waarom ze op kinderen focuste. Sommige van die kinderen lijken heel oud, kijken heel oud; dat vind ik het mooie, maar ook het tragische. Je ziet dat ook op foto’s uit oorlogsgebieden, kinderen met de ogen van tachtigjarigen, al een heel leven achter de rug, en ze zijn pas zes of vijf jaar. Zij kon echt iemands innerlijk vastleggen, dat ene off-moment vinden waarop iemand zich heel even bloot geeft – zoals in haar bekende foto van Maria Callas. Daar heb ik zelf ook altijd naar gezocht. Soms lukt je dat. Maria was daar een meester in. Ze was ook een meester in het manipuleren. Terwijl ze van bovenaf in de camera keek, gaf ze eindeloos aanwijzingen hoe iemand moest staan, net zo lang tot mensen kriegel werden, en dan plotseling keek ze heel lief op en drukte af; dan smolten de mensen, en had ze altijd wel een bijzonder portret.’

Onrust

Dat het tijdens haar leven niet tot een overzichtswerk of tentoonstelling kwam, komt wellicht doordat ze zich, in tegenstelling tot een aantal tijdgenoten, nooit op kunstfotografie toelegde en een ‘ouderwetse’ fotojournalist bleef. Ze heeft er ook nooit de tijd voor gehad en nooit de tijd voor genomen, denk ik,’ zegt Mentzel, ‘er was onrust in haar leven. Dat zag je bij veel Joodse mensen: eigenlijk altijd klaar staan om weg te reizen. Ze had niet veel om haar heen, afgezien van haar eigen werk.’

Haar archief bevat een schat aan materiaal. Biograaf Martien Frijns ontdekte tijdens het onderzoek voor zijn boek prachtige reportages over terugkerende Joden uit Westerbork, over de Watersnoodramp, en de mooiste, schrijnendste misschien wel, een fotoreportage uit 1954 van het Achterhuis. Als Austria de kamer van Anne fotografeert, ontdekt ze aan de wand een foto van een klein blond meisje met de hand voor de mond; een foto die ze zelf voor de oorlog voor Libelle maakte.

‘Eindelijk, nu, door het boek, heeft Maria echt een gezicht gekregen,’ zegt Mentzel. ‘En die foto op de cover van het boek, ja, zo was ze, zo kende ik haar: als een heel lief duveltje uit een doosje.’

Tekst: Hans van Wetering