welkom in de wegwerpmaatschappij: waar je alles wegflikkert waar je op bent uitgekeken

Tara Vierbergen ,

En waar het mondiale Zuiden nog altijd onze troep krijgt toegestuurd. Met alle akelige gevolgen van dien. Dat kan anders.

welkom in de wegwerpmaatschappij: waar je alles wegflikkert waar je op bent uitgekeken

En waar het mondiale Zuiden nog altijd onze troep krijgt toegestuurd. Dat kan anders.

Tara Vierbergen, 13 oktober 2023

dit artikel hoort bij De wegwerpmaatschappij

Kantamanto markt, Accra, Ghana. Een van de grootste tweedehands kledingmarkten van Afrika. Hier belanden wekelijks honderd zeecontainers vol afgedankte kleren uit het Westen. Honderd zeecontainers, met erin pak ’m beet vijftien miljoen kledingstukken. Elke week. Kantamanto is een plek waar het dolzinnige consumptie- en wegwerpgedrag van het Westen pijnlijk duidelijk wordt. En het verwerpelijke beleid van kledingmerken en fastfashionbedrijven zichtbaar: tamelijk massaal dumpen ze er hun niet-verkochte kleren.

Wat de Kantamanto-bezoeker opvalt, is niet zozeer de toenemende kwantiteit, maar afnemende kwaliteit van de kleding. Hoewel er veel nieuw spul uit de zeecontainers komt, is het met de kwaliteit ervan droef gesteld. Ontwerper David Kusi Boye-Doe, die voor zijn collecties zoveel mogelijk upcyclet, verzuchtte eerder al tegen NOS dat zijn zoektocht naar stevige stoffen steeds vaker op niets uitloopt doordat natuurlijke stoffen als katoen het afleggen tegen synthetisch materiaal. 

Vanwege die slechte kwaliteit verlaat een slordige veertig procent van de kleren Kantamanto als afval. Een deel komt via open riolen in de zee terecht om uiteindelijk via de golven aan te spoelen op de stranden van Accra. Een ander deel belandt op officiële en illegale stortplaatsen. De kledingberg aan de oevers van de Korle-lagune, in Accra, spant de kroon: twintig meter hoog is-ie, met op de kledingbergtop vee, tevergeefs op zoek naar gras. 

welkom bij Agbogbloshie: ’s werelds grootste e-waste stortplaats

Tot zover de kledingberg. Niet de enige afvalberg waar Accra mee worstelt. Diezelfde Korle-lagune blijkt ook het eindstation voor kapotte elektronische apparatuur. Computerschermen lijken er deel te nemen aan een heuse regatta, het scherm dat als eerst de lagune bereikt, heeft gewonnen. De apparatuur is afkomstig van Agbogbloshie, ’s werelds grootste stortplaats voor elektronisch afval, die grenst aan de lagune. Hier belandt een aanzienlijk deel van de 56 miljard kilo elektronisch afval dat de wereld per jaar produceert. Weer zo’n cijfer waarbij je je nauwelijks nog een voorstelling kunt maken. Misschien helpt het rekensommetje van The World Counts (toen nog uitgaande van vijftig miljard kilo e-waste per jaar): ‘Vijftig miljard kilo e-waste per jaar staat gelijk aan het weggooien van duizend laptops per seconde.’

Wie Agbogbloshie googlet, krijgt dystopische beelden geserveerd. Beelden waarop het wemelt van de vuurtjes en zwarte rookpluimen. Beelden met erop piepjonge mensen, ploegend door eindeloze massa’s elektronische troep, op zoek naar koper of ander materiaal dat geld oplevert. Kinderen die met behulp van piepschuim een vuurtje aansteken. Koeien en schapen die zich tussen de smeulende bulten e-waste navigeren, soms met open wonden toe, opnieuw op zoek naar eetwaar. Opnieuw tevergeefs.

Dat het verbranden van elektronisch afval bepaald geen schone lucht oplevert, is waarschijnlijk geen verrassing. Wie op Agbogbloshie werkt kan dan ook rekenen op chronische misselijkheid, slopende hoofdpijn en serieuze ademhalingsproblemen – naast rugklachten, brandwonden en oogletsel. Veel werknemers overlijden op jonge leeftijd aan kanker. Volgens de organisatie BreatheLife sterven er jaarlijks 28 duizend Ghanezen aan de gevolgen van luchtverontreiniging. 

de Gerri-methode

Welkom in de wegwerpmaatschappij nogmaals, waar u alles wegflikkert a) wat u enigszins kapot acht, b) wat simpelweg niet gerepareerd kan worden omdat Team Ontwerp daar niet over heeft nagedacht (hallo Google Pixel Watch), of c) waar u op bent uitgekeken omdat een blitser exemplaar de markt bestormt. Een maatschappij waar Ghana dienstdoet als prullenbak van het Westen. Kan dat ook anders?

Ja, weet NOS-coryfee Gerri Eickhof. In Tegenlicht-aflevering ‘De wegwerpmaatschappij’ kregen hij en zijn wasmachine een glansrol. De wasmachine kocht hij in 1988. Inmiddels hebben zij een speciale band met elkaar opgebouwd: ‘Als je elkaar 35 jaar kent dan kun je toch wel spreken dat er iets meer is dan een mens en machine,’ vertelt Eickhof erover. Na zoveel jaar kent Gerri zijn wasmachine vanbinnen en -buiten. Liefkozend vertelt hij over het deurtje dat weleens tegenstribbelt, voor Gerri alles behalve een reden de machine te vervangen: ‘De helft van de keren doet-ie het gewoon, en de andere helft moet ik even op het juiste plekje voelen om ’m aan de praat te krijgen.’ Wat kunnen we leren van Gerri’s consumentengedrag? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat iedereen een Gerri wordt? 

We bellen met Ruth Mugge, hoogleraar duurzaam consumentengedrag aan de TU Delft en Amsterdam Business School van de UvA. Begin dit jaar kreeg ze de prestigieuze Vici-beurs. Wat heet: witte rook voor vijf jaar onderzoek naar hoe veranderingen in productontwerp mensen ertoe kunnen bewegen hun elektronica langer te gebruiken. We leggen haar Gerri’s verhaal voor. ‘Het streven naar een band met je product is een mooi begin om weg te blijven van die wegwerpmaatschappij,’ reageert ze enthousiast. ‘Want op het moment dat we iets nieuws kopen, vergelijken we de waarde van het nieuwe product met die van het oude. Functionele maar ook emotionele waarden spelen daarbij een rol. Als een product naast functionele dus ook emotionele waarde krijgt, dan moet je iets opofferen op het moment dat je het vervangt.’

Hoe stimuleer je die emotionele waarden? 
‘Uit eerder onderzoek dat ik deed, bleek dat het personaliseren van een product helpt. Dan wordt zo’n product minder algemeen en meer van jou. Je voegt zelf emotionele waarde toe. Voorbeeldje: we hebben naar studenten en hun fietsen gekeken. Studenten met een gepersonaliseerde fiets hadden een sterkere band met die fiets en waren, anders dan de studenten die niets met hun fiets hadden gedaan, meer geneigd die fiets te houden en onderhouden.’

Een betere band opbouwen met je product door ’m te personaliseren dus. Stickers op je laptop, verf op je fiets, initialen op je badjas, apparatuur met je naam erin gegraveerd… tot zover eigen creativiteit. Wat kunnen ontwerpers van elektronica uit de kast trekken om ervoor te zorgen dat wij onze apparaten minder snel afdanken? Mugge: ‘We hebben een studie gedaan naar foutindicaties van apparaten. Als een apparaat aangeeft wat er mis is, doordat er bijvoorbeeld een lampje gaat knipperen met een symbool dat ergens naar verwijst, zijn mensen sneller geneigd het defect te maken. Maar de meeste apparaten geven helemaal niks aan. Een foutindicatie inbouwen kan mensen dus stimuleren ander gedrag te vertonen. Een andere optie is apparaten modulair te maken, zodat ze makkelijker uit elkaar te halen en repareren zijn. Stel de camera van je telefoon gaat stuk, maar de telefoon werkt verder nog prima… in geval van een modulaire telefoon, maak je ’m gemakkelijk open en vervang je enkel de kapotte camera.’

In De wegwerpmaatschappij wordt het fenomeen ‘planned obsolescence’ genoemd. Een product zo ontwerpen dat het op een bepaald moment gepland kapotgaat. Voor Mugge is dat te kort door de bocht. Ze oppert een alternatief. ‘Ik noem het liever premature obsolescence, omdat het moeilijk te bewijzen is dat het om een bewuste actie gaat. De telefoons van Apple kun je bijvoorbeeld lastig openmaken – en dus repareren, maar dat heeft wel een duidelijke reden: de telefoons kunnen goed tegen water. Ook esthetische overwegingen kunnen een rol spelen; dan snap ik dat je als ontwerper in de spagaat zit.’

Premature obsolescence gaat voorbij aan complotdenken, maar onderstreept wel het voortijdige kapotgaan. Bedrijven brengen dus steeds slechtere producten op de markt, of is er iets anders aan de hand?
‘Mensen hebben een vrij korte verwachting van producten. Mijn opa en oma kochten nog een televisie en verwachtten daar toch wel twintig jaar mee te doen. Die verwachting hebben wij niet meer. En dat blijkt ook uit ons gedrag. Het probleem is tweeledig: producten worden complexer, en dus kan er meer aan mankeren. 

Met smart televisies is het zo dat bepaalde software het op een gegeven moment niet meer doet. Het beeld werkt nog, je kunt dus gewoon televisiekijken, maar mensen raken geïrriteerd dat ze bepaalde functies niet meer kunnen gebruiken. Televisies worden mede daardoor vrij snel vervangen. Al na zes of zeven jaar. Bijna zestig procent daarvan werkt nog prima. Maar dan werkt die ene app niet meer, of er is een nieuwe televisie op de markt die een groter scherm heeft en 8K resolutie in plaats van 4K… bij die laatste heeft beeldvorming een vinger in de pap.’

In dat laatste geval spreken we van aesthetic obsolescence. Dan is een product ‘op’ omdat het zijn glans verloren is aan een nieuwer, blitser product - dat dan slim verheerlijkt wordt door verleidende maar vooral misleidende reclamecampagnes. Zouden daar nou niet strengere spelregels voor moeten komen? Dat technologiebedrijven pas iets op de markt mogen brengen, of pas ergens reclame voor mogen maken, als dat nieuwe product een wezenlijke verbetering is ten opzichte van het huidige product? 

Mugge plaatst een terechte kanttekening: ‘Je kunt niet de verantwoordelijkheid bij één partij leggen, het hele systeem moet veranderen. Maar het is wel een factor die we meenemen in ons onderzoek. Hoe kijkt de consument tegen een bepaald product aan, hoe kunnen we ervoor zorgen dat-ie er minder snel op is uitgekeken, en welke rol speelt marketing daarbij. Hoe vaak komen er bijvoorbeeld nieuwe versies uit? In het geval van een smartphone loop je al gauw drie versies achter, en dat voelt voor een consument dan ook zo. Dat is een negatief marketinggevoel. Daar komt bij dat we in ons hoofd hebben dat een telefoon maar twee of drie jaar meegaat, in die tijd schrijven we ’m ook af. Mentale boekwaarde noemen wij dat. Terwijl: een telefoon kun je echt wel vijf jaar gebruiken.’

Hoe keren we het tij?
‘Je zou kunnen zeggen: technologiebedrijven mogen nog maar één keer per jaar een nieuwe telefoon op de markt brengen, zodat de consument minder snel het gevoel heeft dat-ie achterloopt en onnodig vaak nieuwe telefoons koopt. Maar ik ben niet voor verbieden. Liever stimuleer je goed gedrag. Labels kunnen daarbij helpen. Het energielabel is erg succesvol gebleken. Een levensduurlabel zou een optie kunnen zijn, of een marketingdisclaimer bij een nieuw product plaatsen. Voor fabrikanten is het vervelend om laag te scoren, dus die zullen beter hun best gaan doen, en de consument kan bewuster kiezen.’

Personaliseren, foutindicaties inbouwen, modulair ontwerpen, geen misleidende reclamecampagnes meer, een levensduurlabel… wat kunnen we nog aan dit rijtje toevoegen?
‘Circulair gedrag. Dat moet makkelijker gemaakt worden. Onze huidige samenleving kent nu een lineaire economie: kopen, gebruiken, afdanken. Recycling is daar een beetje bijgekomen, maar spullen onderhouden en repareren zit nauwelijks nog in ons systeem. Het systeem rondom spullen vervangen zit wèl optimaal in elkaar; vandaag besteld, morgen in huis, terwijl de service rondom circulair gedrag rammelt. Weet jij de bedrijven te vinden die spullen repareren? 

Een collega kwam laatst naar me toe, hij had problemen met zijn vaatwasser en geen idee wat hij moest doen of bij wie hij moest aankloppen om het op te lossen. Iets vervangen is nu veel makkelijker dan iets repareren. Repareren kost meer tijd, is duur, en de kwaliteit van het product wordt er vaak niet beter op. Stel je telefoonscherm is kapot, dat laat je dan ergens maken in de hoop dat-ie weer de oude wordt. Maar dat lukt dan net niet. Is-ie net niet waterdicht, heeft-ie net een andere beeldkwaliteit. Frustratie. 

Er zou een systeem moeten komen waarbij reparaties juist waarde toevoegen aan een product, zoals met de Japanse reparatietechniek Kintsugi gebeurt, waarbij scherven aan elkaar worden gelijmd met goud. Als je gedragsverandering wilt realiseren, heb je twee dingen nodig: mensen moeten gemotiveerd zijn, en ze moeten het kunnen. Daarop kun je inspelen als bedrijf of ontwerper. Je kunt repareren interessanter en makkelijker maken. Het moet minder tijd en moeite kosten, en meer opleveren.’