De koek was op. De tram stopte voor haar appartement, ik hoopte dat ze me na zou roepen of dat mijn moeder belde en zei dat ze van me hield. Het bleef stil, de conducteur leek op mijn oom uit Polen. Ik vond hem meteen leuk. Hij floot mee met oude zomerhits en at bij iedere halte een roze koek.

We reden door de kromgetrokken straten en stopten in wijken met grijze gebouwen waar het verdriet in de stenen was getrokken. Ik stapte uit bij de slager op de hoek. Er hing een half paard in de etalage, het zweet van zijn laatste rit zat nog in zijn vacht. De slager wilde dat ik worst at, hij lachte toen ik vroeg of hij ’s nachts in bed nooit moest huilen. Het was een doodnormale vraag op een doodnormaal tijd- stip en toch leek alles even te vervagen. Hij lachte luid en wreef met zijn hand over zijn dikke buik alsof hij zichzelf moest opwinden om geluid te kunnen maken. Een vrouw die voor de patévandeweek kwam, deed ongegeneerd mee in de hoop dat ze korting zou krijgen. 

k moet hard weggerend zijn zonder om te kijken want ineens was ik in een vreemde buurt waar het rook naar verkoold schoeisel. Er was een speeltuin voor mensen boven de zestig en de katten droegen truien met de kop van Charly Chaplin erop. Midden op het plein stond een enorme boom met in de takken wel honderden huisjes. Mensen zwaaiden en vroegen of ik bestond. Ik knikte van ja maar kon het niet met zekerheid zeggen. Ik mocht naar boven klimmen als mijn hart nog heel was. Zo niet dan moest ik een mondkapje omdoen. Liefdesverdriet is besmettelijk. Op één van de takken stond een huis met parkieten, bloemetjesbehang en voor de deur hing een luchtfiets. De vrouw die daar woonde stelde zich voor als mijn tweede moeder. Ik lachte en probeerde mijn tranen in te slikken wat moeilijker ging dan normaal bij een glas sinas of een glas kraanwater.

De koek is op, zei ik en vertelde over een meisje in een andere wereld met een andere huiskamer en een andere familie. Hoe graag ik ooit op een poster wilde staan met mijn boek in de etalage van boekhandel Van der Laan. Dat het heelal steeds vaker in stukken naar beneden kwam en mijn plakband om het terug te hangen op was. En een moeder die alleen belde om te vragen of de rode kool goed gaar was en ik niet vergat om mijn schemerlamp uit te doen als ik over straat ging zwerven. 

De vrouw begreep het en gaf me wat geld voor de slager om het halve paard te kopen. Daarna was alles zwart, mijn ogen keerden zich naar binnen. In een lichaam komt weinig zonlicht. Toen ik mijn ogen weer opendeed lag ik plat op de tegels, de slager keek bezorgd en wapperde met een plakje kipfilet. Ik gaf het geld voor het paard en sleepte dat aan zijn poot achter me aan door de straten naar mijn kamer op de bovenste verdieping. Daar dronk ik het zweet uit zijn vacht en belde mijn ouders om te zeggen dat het goed gegaard was en dat ik vanavond een nieuwe koek zou bakken. Dat ik hem zou delen met een andermeisje en de rest invroor voor andere tijden. Dat ik heus van mijzelf hield en dat ik die woorden graag van hun wilde voor mijn verjaardag. Mijn moeder zei van ja en natuurlijk en vroeg of ik gelukkiger was dan de vorige keer dat ik ouder werd.