OVT – Het spoor terug
Zondag 19 februari, 11.25-12.00 uur NPO Radio 1
In Het spoor terug een documentaire van Laura Stek over Sri Lanka (Ceylon) als vergeten Nederlandse kolonie. Op zoek naar de Dutch Burghers, afstammelingen van de VOC’ers.
Met foto's van Sofie Knijff.
In een rustige buitenwijk van de Srilankaanse hoofdstad Colombo staat een breed koloniaal huis, omringd door een lommerrijke tuin met luid krijsende vogels. De veranda is op sommige plekken ingezakt, maar de rollators draaien vakkundig om de zwakke plekken heen. Dit is het Sint Nikolaas Home, een tehuis voor alleenstaande dames op leeftijd. Er is één dwingende voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op verblijf: de vrouwen moeten afstammen van een VOC’er. Het tehuis is namelijk exclusief bedoeld voor de zogenaamde Dutch Burgher Ladies.
Michelle Abeyesundere is het aanspreekpunt in het tehuis. Ze zwaait hartelijk naar de voorbijschuifelende dames. ‘We hebben nu 38 Burgher-vrouwen onder onze hoede. Veel zijn nooit getrouwd geweest en hebben geen kinderen, maar dat geldt niet voor iedereen.’ Michelle heeft een licht gekleurde huid met felgroene ogen. Zelf is ze ook zo’n Dutch Burgher. Ze stamt af van een Spaanse zeeman die zich bij de VOC aansloot en zo naar Sri Lanka kwam. Dutch betekent dus niet per se Nederlands, maar ‘Europees en verbonden aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie.’
De VOC voer halverwege de zeventiende eeuw naar Ceylon, het huidige Sri Lanka. In eerste instantie was de komst nog gerechtvaardigd: de plaatselijke koning van Kandy had de Compagnie uitgenodigd hem te helpen in zijn strijd tegen de koloniale Portugese macht. Tussen 1638 en 1658 voerde men zo, met goedkeuring van de koning, een bloedige oorlog met Portugal om de kaneelrijke westkust in handen te krijgen.
De VOC overmeesterde de Portugezen, maar toen de koning de VOC daarna vriendelijk verzocht te vertrekken, werd dat niet gehoord. De redenering was dat de koning nooit in staat zou zijn de gemaakte schulden af te lossen en bovendien waren de kaneel, koffie en het rubber veel te aantrekkelijk. De Compagnie bleef, tot ze het eiland in 1796 moest verlaten, omdat de Britten op de stoep stonden.
In de gemeenschappelijke ruimte van het Sint Nikolaas zit een groepje vrouwen bij elkaar. Een dommelt wat weg, de ander legt een puzzel en twee vrouwen kletsen wat over de vogels. Tussen de barokke houten kasten met prullaria en gedroogde bloemen hangt een ingelijste foto van drie mannen met goed getrimde snorretjes. ‘Dat was bij de opening in 1952,’ zegt Michelle Abeyesundere. ‘We bestaan dit jaar 65 jaar.’
Abeyesundere beslist samen met een aantal andere Burghers over de toelating in het tehuis. ‘We hebben een formulier waarmee we naar de familiegegevens vragen. Die gegevens checken we, voor zover mogelijk. Daarnaast doen we een uitgebreid interview. Maar de naam zegt natuurlijk ook veel. Kijk, daar is mevrouw Drieberg bijvoorbeeld. Dag mevrouw Drieberg!’
Een klein vrouwtje met pretoogjes en een flinke bochel komt nieuwsgierig naar ons toe. Mevrouw Drieberg woonde tot negentien jaar geleden nog met haar moeder in een wijk verderop in Colombo. Na haar moeders dood besloot ze naar het Sint Nikolaas Huis te verhuizen.
Mevrouw Drieberg is lelieblank en heeft een bijna kakkineus Brits accent. ‘Wij Burghers zijn Engelstalig opgevoed, ik kan nauwelijks Singalees. Srilankanen vragen mij vaak: waar kom je vandaan? Dan zeg ik: ik ben honderd procent Srilankaans hoor! Ik ben mijn geboorteland nooit uitgeweest. Ik ben een goede patriot.’
Ze blijkt uit een voornaam geslacht van rechters en plantagehouders te komen. Zelf trouwde ze nooit. De naam Drieberg zal met haar waarschijnlijk uit Sri Lanka verdwijnen. ‘Dat vind ik jammer, maar ach, wat doe je eraan. Ons familiewapen hangt nog op de Dutch Burgher Union. Drie bergjes, heel makkelijk.’
De Dutch Burgher Union (DBU) is de drijvende kracht achter het tehuis. De vereniging, opgericht aan het begin van de twintigste eeuw, organiseert benefietavonden en doet aan structurele fondswerving om het tehuis in stand te houden. ‘We zijn volledig afhankelijk van donaties,’ zegt Michelle Abeyesundere. ‘De dames betalen heel weinig huur. Ooit waren de meeste Burghers welgesteld en bekleedden ze de hoogste posities, maar die tijd is nu wel voorbij.’
Ze neemt ons mee naar het clubhuis van de DBU, een imposant donker gebouw met grote houten ventilatoren in het drukke centrum van Colombo. In de hal hangen alle voorgaande directeuren; blanke mannen met Europese namen. De directeur van de DBU verschijnt vanachter de bar van het bijbehorende VOC-café.
Zakenman Steven LaBrooy is een kleine gedrongen man met een glimmend hoofd en guitige blik. Hij kijkt enigszins vermoeid op de vraag of ‘VOC-café’ niet een beetje fout is. ‘Jullie zijn allemaal zo politiek correct in Europa. De VOC is gewoon een sterk merk. Het is een van de succesvolste bedrijven ooit. Trouwens, de Nederlanders waren veel beter dan de Portugezen, die brandden tenminste geen tempels af.’ LaBrooys bulderende lach galmt door de ruimte, hij sluit ’m af met een flinke slok bier.
Ook LaBrooy heeft regelmatig te maken met landgenoten die vragen waar hij vandaan komt. ‘Dat doet wel een beetje pijn. Ik ben trots op mijn Srilankaanse afkomst. Maar er zijn zo weinig Burghers meer over dat mensen niet meer weten dat wij ooit bij het land hoorden.’ Wat de Burghers precies kenmerkt, los van de VOC-afkomst, is niet zo makkelijk te zeggen.
LaBrooy bestrijdt in ieder geval dat het zou gaan om een soort pure blanke bloedlijn. Hij zegt juist trots te zijn op zijn grote genenpoel. ‘Mijn neef is heel donker, er zit dus ook Singalees en Tamilbloed in onze familie. De Dutch Burghers worden gekenmerkt door een enorme mix in afkomst. De naam is wel belangrijk, er moet sowieso iets Europees in zitten.’
Het lijkt een paradox: het vieren van de diversiteit binnen een exclusieve club waar afkomst een voorwaarde is. LaBrooy: ‘We zijn een aparte club, dus we moeten ergens een grens trekken, anders is er geen club meer. Mijn vrouw is bijvoorbeeld Singalees, dus zij mag geen volwaardig lid zijn. De man van Michelle is ook Singalees, dus hij en haar kinderen zijn ook slechts introducees. Het is steeds lastiger om jonge Burghers te vinden. We sterven uit helaas.’
Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de enorme exodus van Burghers in de jaren zestig. In 1948 ontworstelde Sri Lanka zich aan de Britse overheerser en in 1956 werd de nationalistische Solomon Bandaranaike als premier gekozen. Met zijn Sinhala Only Act werd het Singalees de enige officieel erkende taal.
Dat had niet alleen gevolgen voor de Tamilgemeenschap, maar ook voor de Engelstalige Burghers. Het merendeel van hen vertrok in de jaren zestig naar de VS, Europa en vooral Australië. ‘Ik heb ook veel familie in Australië. We krijgen nog wel veel giften van Australische Burghers, ook van kinderen die nog familieleden in het tehuis hebben.’
In het Sint Nikolaas Huis laat een van de vrouwen haar plastic tulpen zien. Ze raakt de bloemen aan alsof het een kostbare schat betreft. ‘In Nederland zijn echte tulpen heel duur toch? Ik zou ze graag eens willen zien.’ De vrouw laat ook een foto zien waarop ze in Nederlandse klederdracht poseert. Alleen de klompen ontbreken, die kon ze niet zelf maken. Ze sluit zich aan bij de andere dames in de gemeenschappelijke ruimte en pakt een kleurboek. Met tulpen.
Op de vraag hoe de Burgher-dames zich onderscheiden van de Singalese vrouwen komt niet direct een duidelijk antwoord. Toch komen de vrouwen na even nadenken allemaal tot eenzelfde conclusie: ‘Wij genieten van het leven. We houden van zingen en dansen.’ Zingen, dansen en van het leven genieten – dat klinkt niet direct typisch Nederlands.
Michelle Abeyesundere geeft enige context. ‘Die vrolijke, onbezorgde en open houding is inderdaad wel kenmerkend als identiteit. De Burghers waren voorname mensen in Sri Lanka, zij konden zich feesten, partijen en mooie jurken veroorloven. De rijkdom is dan wel weg, maar dat flamboyante zit er nog steeds wel in.’ Een vrouw met krulspelden-kapsel, bloemenjurk en felrode lippenstift knikt instemmend. ‘We dansen nog steeds graag, ook met onze rollators. Dat kunnen we heel goed.’
Tekst: Laura Stek
Foto's: Sofie Knijff
Deze productie werd mede mogelijk gemaakt door de Nederlandse ambassade in Colombo.