In 1968 liet Mexico’s president Díaz Ordaz na een waarschuwende speech een bloedbad aanrichten onder protesterende studenten. ‘Buitenlander’ Sali de Swaan maakte de revolte van nabij mee.

Stefanie de Brouwer

Vlak voordat ik naar Mexico afreis om een aflevering te maken voor de VPRO-serie Speeches, ga ik langs bij Sali de Swaan in zijn appartement in Amsterdam-Zuidoost. Hoewel zijn naam doet vermoeden dat hij een Nederlander pur sang is – de bekende socioloog Abram de Swaan is een volle neef – was Sali achtereenvolgens een geboren Chileen, een Mexicaans ingezetene en ten slotte een Nederlander. Of in zijn eigen woorden: ‘Ik ben niets’.

Zijn droge humor zal vaak terugkeren in ons gesprek over het Mexico van 1968, want daar gaat de Speeches-aflevering over. Sali de Swaan zal mij vertellen over de onrustige herfst van ’68 in Mexico-Stad die zijn leven voorgoed zou veranderen.

Aangestoken door de studentenrevoltes in Parijs en Berlijn eerder dat jaar, waren ook de Mexicaanse studenten in 1968 de straat op gegaan in een roep om meer vrijheid en democratie. Dat schoot president Gustavo Díaz Ordaz in het verkeerde keelgat. In zijn jaarlijkse toespraak voor het parlement waarschuwde hij de jongeren om te stoppen met hun demonstraties tegen zijn regering.

Die toespraak zou heel snel een onheilstijding blijken te zijn. Een maand later, op 2 oktober 1968, liep een vreedzame bijeenkomst op het Tlatelolcoplein in Mexico-Stad uit op een bloedbad. Tientallen, sommigen beweren zelfs honderden, aanwezigen vonden de dood, neergemaaid door machinegeweren. Anderen verdwenen jarenlang in de gevangenis. Wat er precies gebeurd is en waarom is altijd een mysterie gebleven.

Dit verhaal is voor mij meer dan een historische terugblik; de toespraak van de president en de tragische nasleep ervan zouden in 2014 een akelige echo krijgen. Toen verdwenen 43 Mexicaanse studenten van de aardbodem na een gewelddadige confrontatie met de politie. Ook nu tasten de mensen die achterblijven in het duister over de motieven achter de verdwijning. En wat mij bij dit opmerkelijke verhaal nog het meest intrigeert: de 43 studenten waren op het moment van hun verdwijning op weg naar de jaarlijkse herdenking van het bloedbad van ’68 op het Tlatelolcoplein. 

‘President Díaz Ordaz wist: hoe meer dode studenten, hoe meer respect ik afdwing’

Sali de Swaan

vanzelfsprekend

Voor Sali de Swaan zijn de overeenkomsten tussen beide tragedies een vanzelfsprekendheid waar hij zijn schouders over ophaalt. Zo is Mexico nou eenmaal. Hij zal me later in het gesprek uitleggen waarom Mexicaanse machthebbers zo gemakkelijk over mensenlevens beschikken. Maar eerst vertelt hij zijn eigen verhaal. Want hoe komt een De Swaan aan een Latijns-Amerikaans accent?

Sali’s vader vertrok halverwege de jaren dertig uit Nederland en kwam na wat omzwervingen terecht in Chili. ‘Hij had gehoord dat de wijn er goed was en de vrouwen mooi.’ Hij settelt zich en niet veel later wordt Salomon – Sali genoemd –  geboren.

Maar de economie is slecht in Chili en Sali’s vader verliest – als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt – ook nog eens zijn baan bij Philips: ‘Er was geen plaats meer voor Joodse werknemers’.

Op aanraden van een broer die in Mexico was neergestreken verruilde Sali’s vader Chili voor Mexico. Sali de Swaan was tien jaar oud en keek bij aankomst zijn ogen uit. Oom Mony woonde in een kasteel van een huis, had twee auto’s, een chauffeur, een kokkin, een tuinman, een kamermeisje en een Engelse nanny voor de kinderen. Mexico moest wel het paradijs op aarde zijn.

Sali’s vader ging net als zijn broer de handel in. Nederlandse kaas importeren naar Mexico, ‘bijna net echte’ Scotch whisky uit Peru. Met een grote innemende glimlach op het gezicht: ‘Wat Joden doen hè. Niet te vertrouwen natuurlijk’.

Sali, die niet religieus was opgevoed, werd naar een goede, maar ‘superkatholieke’ privéschool gestuurd. ‘Ik vond het eng én leuk. Die lichtjes, die heiligen, die bloedende Christus’. Maar echt integreren wilde maar niet lukken. De Mexicanen bleven hem zien als buitenlander, zelfs toen hij twee maal zo lang in Mexico woonde als ooit in Chili.

Ook op de universiteit waar Sali de Swaan zich aan de Escuela de Architectura inschreef, bleef hij een buitenbeentje. ‘Er was een enorm verschil tussen de jongens die met sportauto’s naar de universiteit kwamen en de jongens die moesten lopen, omdat ze niet genoeg geld hadden voor de bus. Ik zat daar met mijn brommertje tussenin’.

Vanuit die middenpositie zag hij de ellende van de onderklasse. Maar ook de ongekende arrogantie van de bovenklasse. Als de rijkeluiszoontjes na een weekend op hun vaders rancho terugkeerden naar de stad, pochten ze over hun favoriete tijdverdrijf: Indiaanse vrouwen die langs de kant van de weg liepen de waterkruik van het hoofd schieten. Met scherp. Soms lukte het en hadden de jongens het grootste plezier om de verbouwereerde vrouw die ineens kletsnat was. Dat een verdwaalde kogel iemand zou kunnen raken – niemand die erom maalde.

debat bestaat niet

In het roerige jaar 1968 runde Sali de Swaan een architectenbureau met een vriend. Daarnaast gaf hij les aan de universiteit. Op de vraag of hij de debatten op de universiteit zag verharden zegt hij: ‘Het debat bestaat niet in Mexico. Debat betekent discussie, maar de machthebbers willen je stem niet horen. En als je protesteert, dan kun je een klap op je kanis verwachten’.

Alleen de jeugd kan zo stom of zo moedig zijn om het toch te proberen, in het kielzog van de internationale stemming van rebelsheid die elders wel degelijk voor verandering had gezorgd. Voor Sali de Swaan betekenden de protesten vooral dat hij geen les meer kon geven. De Mexicaanse politiek kon hem gestolen worden, maar toen het leger de universiteit bezette, ondertekende hij wel de openbare brief die zich hiertegen keerde. Ook liep De Swaan mee in een demonstratie geleid door de rector van de universiteit.

Niet lang daarna werd hij thuis opgewacht door twee mannen. ‘Ik zag meteen dat het agenten waren. Aan hun slecht gesneden pak’. Onderkoeld vertelt De Swaan over de maanden van zijn gevangenschap. Politieke gevangenen bestonden niet in Mexico, dus werd hij van een hele waslijst van gewone delicten beschuldigd, van diefstal tot samenzwering. Op een dag kwam er een hoge pief in zijn cel om zich te verontschuldigen voor de vergissing die klaarblijkelijk gemaakt was met zijn arrestatie: ‘O, señor arquitecto, waarom bent u hier?’. Maar de belofte om hem diezelfde dag vrij te laten werd niet ingelost. Een andere keer deed een bewaker net alsof hij hem met zijn pistool in het gezicht schoot. Poef! Grapje…

‘Je stopt met voelen, zo simpel is het. Que sera, sera’. Ondertussen werkte de propagandamachine van de regering op volle toeren. ‘Ze hadden buitenlanders zoals ik nodig als zogenaamde aanstichters van de protesten. In de krant verschenen koppen als: ‘Jood die naar Cuba reisde mengt zich in binnenlandse politiek’. De Swaan had een keer een theaterfestival bijgewoond in Havana. Aanleiding genoeg om hem van ultralinkse sympathieën te verdenken en het plannen van een communistische overname van Mexico.

Na ruim drie maanden cel werd De Swaan vrijgelaten. Zijn schoonzuster had een goed woordje voor hem gedaan bij een vriendin die getrouwd was met de minister van Binnenlandse Zaken.

Bijna liep de vrijlating spaak. Bij het verlaten van de gevangenis vroeg De Swaan om zijn persoonlijke bezittingen. Alles was echter verdwenen als sneeuw voor de zon en er zat niets anders op dan in zijn gevangeniskleding de straat op te gaan. De gevangenisdirecteur protesteerde hevig en weigerde De Swaan gekleed in staatseigendom te laten gaan. De federale agenten die De Swaan mee moesten nemen werden zo kwaad dat een van hen zijn pistool trok, ‘zoals alles in Mexico wordt opgelost’.

Gehuld in zijn gevangenispak en zonder een cent op zak werd De Swaan zonder pardon op een vliegtuig naar Chili gezet. Met de belofte dat als hij zich ooit nog zou vertonen in Mexico, hij nooit meer vrijheid zou kennen.

Feitelijk begint hier een nieuw verhaal. Over hoe De Swaan met zijn vrouw, die zwanger overgekomen was uit Mexico – hun zoon is in de gevangenis verwekt –, het al snel opgeeft om in het armlastige Chili een nieuw bestaan op te bouwen. Over hoe hij naar Nederland kwam, het land dat de familietradities vorm had gegeven met gerookte makreel, kaas en ontbijtkoek, maar dat verder onbekend voor hem was. ‘Ik heb nergens spijt van, integendeel. Ik heb Nederlandse kinderen, heb hier weten te overleven’.

Maar ik wil meer weten over Mexico en hoe het toch kan dat geweld er de normaalste zaak van de wereld lijkt. De Swaan haalt een bekend Mexicaans gezegde aan: ‘Quién dijo miedo si para morir nacimos’. Waarom bang zijn als we geboren worden om te sterven? Mexico is volgens de Swaan doordrenkt van deze desperadofilosofie. ‘Bij de Azteken waren mensen trots als zij uitverkoren werden om hun hart uit het lijf gerukt te krijgen op de top van de piramide’.

Volgens de Swaan heerst de mentaliteit waarbij gruwelijk geweld verheerlijkt wordt nog steeds in Mexico. Hoe veelzeggend is het dan dat het bloedbad van 1968 plaatsvond op het Tlatelolcoplein, dat rust op de resten van een Azteekse tempel. ‘President Díaz Ordaz wist: hoe meer dode studenten, hoe meer respect ik afdwing’. En de 43 Mexicaanse studenten die verdwenen? Hun lot is bezegeld door diezelfde alles-of-nietsmentaliteit, denkt Sali de Swaan.

Een week later stap ik op het vliegtuig naar Mexico met de onheilspellende speech van president Gustavo Díaz Ordaz op mijn laptop. Ik heb afspraken met oud-studenten die het bloedbad op het Tlatelolcoplein overleefden en met medestudenten van de 43 jongens die onlangs verdwenen. Sali de Swaan had gelijk, als je goed kijkt is Mexico een verontrustend land waar wetteloosheid en anarchie heersen onder een dun laagje schijndemocratie. Maar ik ontdek ook dat achter de toespraak van de president meer schuilgaat dan de spreekwoordelijke Mexicaanse zucht naar geweld.