Henk van Straten over zijn cv der mislukkingen

'Als kind hield ik al nooit iets vol'

Henk van Straten is een gevierd schrijver, journalist en columnist. Maar zijn leven voor zijn succesvolle debuutroman en driesterren recensie zag er redelijk kansloos uit. Voor de VPRO groef hij op verzoek in het verleden: schijnbare mislukkingen die hem hebben gemaakt tot wie hij nu is.

Tekst door Jonathan Maas, videoportret door Karen van Dijk

‘Ik kom niet uit een geletterd gezin; ik dacht altijd dat lezen en schrijven iets voor intellectuelen en voor mij te hoog gegrepen was. Pas als twintiger ben ik begonnen met lezen. Betting on the muse, van Bubowski. Hij schreef over drank, katers, vechten, een wereld die kut is en over losers en hypocriete mensen. Holy shit, dacht ik, zo kun je ook je gevoelens uiten. Dat was een ontdekking voor me. Ik wilde het zelf ook proberen. Dat je je emoties, verwarring en wanhoop kunt uiten en weet te vangen in woorden vind ik magisch.

Als kind hield ik nooit iets vol; als iets niet eenvoudig naar me toekwam, dacht ik al snel: laat maar zitten. Van het VWO werd ik naar de Havo geschopt. In die tijd richtte ik een punkband op: Maypole. We speelden covers van Nirvana en Greenday. Ik was de zanger, ook al kon ik er niks van. Ondertussen zakte ik voor mijn eindexamen. De tweede keer redde ik het net met mijn hakken over de sloot, met een 5,5. Daarna vertrok ik naar Australië om een jaar te backpacken. De meeste reizigers gaan met wat spaargeld op stap, ik had dat niet. Dus zij vierden feest en ik moest armoedig fruit plukken en op matjes en in trailers slapen.

'Elke dag met een kater in de klas'

Terug in Nederland besloot ik een lerarenopleiding Engels te doen. Dat mislukte. Ik verhuisde naar Amsterdam voor mijn tweede poging tot het volgen van een opleiding: de Pabo. Dat hield ik vol tot de kerst. Het jaar ernaar ging ik muziekmanagement studeren in Tilburg, met twee andere gasten uit de band. We woonden samen in een huis, het Maypole huis, en zaten elke dag met een kater in de klas. Na twee jaar had ik de helft van de benodigde punten nòg niet gehaald. Inhalen zat er niet meer in. Zo eindigde ik na drie pogingen zonder opleiding.

Ik ging in de horeca werken en voorzag een toekomst waarbij ik achter de bar oud zou worden tussen steeds jonger wordende collega’s. Tot ik via mijn schoonzus als intercedent bij Manpower kon werken. Ik dacht: “nou, dan moet het maar eens serieus worden”. Bij het sollicitatiegesprek moest ik een pen verkopen aan de baas. Dat vond ik al meteen verschrikkelijk. Daarop volgde een cursus van tien dagen met rollenspel, wat ik haat. Ik ging overhemden en een colbert kopen bij de H&M. Ook verschrikkelijk.

Mijn tatoeages (toen nog niet op handen) moesten verborgen, dus ik was steeds neurotisch met mijn mouwen in de weer, of die wel alles bedekten. Dagen van 08:30 tot 18:00 uur; systeemplafond, bureau, computer. Hoe langer het duurde, hoe ongelukkiger ik werd. Op een geven moment riep mijn baas me bij hem, om te zeggen dat ik andere kleren most kopen. Mijn overhemden hadden een beetje kleur en mijn colbert was van ribstof, dat was niet de bedoeling; het moest generieker en zakelijker. Na negen maanden vluchtte ik terug de horeca in.

'Eigenlijk moet je ervan uitgaan dat je voor Jan Lul zit te schrijven'

Ergens rond die tijd ben ik begonnen met schrijven. Korte verhalen die ik naar literaire tijdschriften opstuurde. Veel afwijzingen, tot er een keer een verhaal werd geaccepteerd. Ik had voor mijn gevoel voor het eerst iets gevonden wat ik ècht leuk vond om te doen; dat motiveerde me om ermee door te gaan. Voor de verandering gaf ik nu een keer iets niet op in mijn leven.

Schrijven is voor mij een manier om de wereld te ordenen. Ik heb het gevoel dat ik het kan, maar ben er schizofreen in, want ik heb als ik werk aan een nieuw boek ook vaak het gevoel: dit zal wel niks gaan worden. Mijn debuut Ik ben de regen kreeg flink veel aandacht, maar mijn tweede, Smet, werd niet eens gerecenseerd. Daar werd ik enorm neerslachtig van. Maar omdat ik genoeg nieuwe ideeën heb en ik verder toch niks anders kan, ga ik toch maar weer aan de slag na zo’n korte inzinking. 99 van de honderd boeken doen niks – een cynische constatering maar waar. Eigenlijk moet je het hele schrijfproces ervan uitgaan dat je voor Jan Lul zit te schrijven. Je moet echt een intrinsieke motivatie hebben. Alleen dat maakt het de moeite waard.’